zondag 7 oktober 2018

Wat is actief pluralisme?

Book review

·     Vanheeswijck, Guido, Tolerantie en actief pluralisme. De afgewezen erfenis van Erasmus, More en Gillis, Kampen: Uitgeverij Klement, 2008
·     Mendieta, Eduardo – VanAntwerpen (eds.), Jonathan, Judith Butler, Jürgen Habermas, Charles Taylor, Cornel West. De kracht van religie in de openbare sfeer, Kampen: Uitgeverij Klement, 2014


Wat is actief pluralisme?

Veel westerlingen kunnen echt niet begrijpen waarom moslims zich gekrenkt voelen door spotprenten over Mohammed. Dit stelt Guido Vanheeswijck in zijn boek Tolerantie en actief pluralisme. Wat is pluralisme eigenlijk en is er ook passiefpluralisme? En wat is de aanleiding van een pleidooi voor actiefpluralisme? Hoe ziet actief pluralisme er in de praktijk uit? Welke kwaliteiten zijn ervoor nodig? In dit artikel wordt antwoord gegeven op deze vragen en wordt daarna de kern van de politieke uitwerking van verschillende varianten van actief pluralisme voorgesteld. Maar hoe verhouden tolerantie en actief pluralisme zich dan tot elkaar? Dat is waar tot slot nog iets over wordt gezegd en dan kan er ook worden teruggekomen op westers onbegrip voor islamitische gekrenktheid. 

Onbegrip tussen westerlingen en moslims is een voorbeeld van wrijvingen die gepaard gaan met diversiteit in onze samenleving. In deze diversiteit is ‘pluralisme’ het begrip dat verwijst naar diversiteit in levensbeschouwelijk opzicht. Het geeft aan dat er meerdere opvattingen kunnen bestaan in relatie tot een verschijnsel, zonder dat die terug te voeren zijn op één leidend beginsel. Een voorbeeld van sterk uiteenlopende opvattingen betreft de betekenis en morele waardering van spotprenten.

Vanheeswijck beschrijft in zijn boek hoe pluralisme tijdens de Renaissance aanzette tot eerste aarzelende pogingen om met andersgelovigen in dialoog te treden. Helaas, zo zet hij uiteen, is pluralisme in Europa een probleem geworden tijdens en na de Reformatie. Verschillende stromingen binnen het christendom hebben elkaar zodanig naar het leven gestaan dat vrede alleen nog mogelijk was door in het politieke bedrijf het geloof erbuiten te laten. Passiviteit hield in dat voortaan politiek werd bedreven zonder in te gaan op rechtvaardigingen die mogelijkerwijs tot religie te herleiden zouden zijn. Deze manier van doen staat bekend als ‘scheiding tussen kerk en staat’. 

Passief pluralisme heeft lange tijd goed gewerkt. Inmiddels is de situatie echter grondig veranderd. Het levensbeschouwelijke landschap is zeer divers geworden. Toch gaan we daarmee om zoals we dat gewend waren en we verwachten van mensen met een niet westerse, niet christelijke achtergrond dat ze doen zoals wij. We vinden het, schrijft Vanheeswijck, “geen probleem dat ze privé hun eigen levensbeschouwing belijden, hoe onbegrijpelijk ons die ook kan voorkomen. Ondertussen confronteren we ons niet met hun levensbeschouwingen, vanuit de in onze ogen nobele visie dat we hen zo geen strobreed in de weg leggen en tegelijkertijd daarmee alle kansen geven in onze samenleving op de beste manier te integreren.” We leren elkaar zodoende niet kennen en zo komt het dat we geen snars begrijpen van gekwetste islamitische gevoelens. 

Onderling onbegrip stelt ons voor de uitdaging van actiefpluralisme, dat zich onderscheidt door nu juist wel in te gaan op levensbeschouwelijke inhouden. De vraag is dan hoe dat moet. Van Vanheeswijck leren we dat actief pluralisme uit twee fasen bestaat. Om te beginnen is het nodig dat we inzicht verwerven in wat het betekent moderne westerling te zijn. Door een honderden jaren durende praktijk van passief pluralisme zijn we namelijk vergeten hoe we vragen kunnen stellen over het ultieme doel van de werkelijkheid. Uit welke bronnen putten wij om deze vragen te beantwoorden? Onderzoek van onze eigen morele bronnen leidt tot bewustzijn van wat waardevol is aan onze cultuur en wat er de tekortkomingen van zijn. In de tweede fase onderzoeken we de morele bronnen van andere culturen met aandacht voor verschillen en gelijkenissen. Vanheeswijck noemt een vijftal kwaliteiten waarover we moeten beschikken voor deze dubbele onderzoekende houding. 1.) Van oordeel zijn dat de kracht van de ene morele bron de kracht van de andere niet hoeft uit te sluiten. 2.) Ons kunnen inleven in de ander. 3.) Leven volgens de centrale ideeën van de eigen levensbeschouwing en vanuit die levenshouding andere levensbeschouwingen willen leren kennen en waarderen. 4.) Bereid zijn de oorspronkelijke eigen houding bij te sturen en de gangbare mening te nuanceren in het besef dat dit niet haaks hoeft te staan op de eigen redenering. 5.) In staat zijn tot afstand nemen van de vrees dat levensbeschouwelijke tegenstellingen onvermijdelijk leiden tot bloedvergieten en in plaats daarvan de tegenstellingen als een intellectuele en spirituele uitdaging durven zien. 

Het pleidooi van Vanheeswijck stelt actief pluralisme als een soort van sociale code voor, namelijk als vijf richtlijnen voor sociale omgang in diversiteit. Hoe vertaalt deze code zich in sociaal-politiek opzicht? Als antwoord op die vraag worden in wat volgt vier mogelijke varianten van pluralisme voorgesteld die aan de orde komen in het boek De kracht van religie in de openbare sfeer. Het is de schriftelijke uitwerking van een in 2009 in New York gevoerd gesprek tussen Jürgen Habermas, Charles Taylor, Judith Butler en Cornel West. Hun gesprek draait om het begrip ‘secularisme’. In een voorwoord bij de vertaling legt Vanheeswijck uit dat dit in het geval van Habermas een positie halverwege passief en actief pluralisme inhoudt en dat Taylor eerder een positie van actief pluralisme vertegenwoordigt. Over de posities van Butler en West als varianten van actief pluralisme schrijft Vanheeswijck niets. Al bij al maakt de inbreng van elk van de hierna gepresenteerde varianten de voorstellen van Vanheeswijck urgenter. Zij maken duidelijk hoe we met elkaar in gesprek zouden moeten zijn wanneer dit ook politieke consequenties heeft. De urgentie dringt zich op doordat in en met hun voorstellen duidelijk wordt dat het geen optie is om je niet op een of andere manier handelend te verhouden tot levensbeschouwelijke diversiteit. In weerwil van diepgaande onderlinge levensbeschouwelijke verschillen zullen er immers algemeen geldige afspraken, regelingen en wetten moeten worden gemaakt.

Habermas, om te beginnen, ziet een publieke sfeer voor zich waarin een liefst zo groot mogelijke diversiteit aan religieuze en niet-religieuze burgers met elkaar een proces van debatteren aangaan. Dit mondt uiteindelijk uit in effectief politiek beleid voor de hele samenleving. Omdat lang niet iedereen religieus is, kan ‘iets diepers’ waarop religieuze mensen zich beroepen niet meeklinken in de taal waarin beleid wordt verwoord. Habermas: “Om van de verscheidenheid aan uitdrukkingen ‘één taal’ te maken moeten alle burgers een extra inspanning doen: de religieuzen moeten accepteren dat hun inbreng wordt ‘vertaald’ naar termen die in formeel overleg inzetbaar zijn en de seculieren moeten zich inspannen in religieuze uitingen te horen wat erin aanwezig is aan inhouden die inzetbaar zijn in formeel overleg.” Zoals Vanheeswijck aangaf, dit is een positie halverwege passief en actief pluralisme omdat Habermas vooronderstelt dat er zoiets bestaat als een algemene menselijke rationaliteit. Als mensen maar lang en geduldig genoeg met elkaar in gesprek blijven, zullen ze tenslotte met behoud van alle diversiteit die scheidt het algemene dat hen verbindt ontdekken.

Taylor verwerpt Habermas’ vooronderstelling van vooraf gegeven, algemeen menselijke, rationaliteit. ‘Vertalen’ van het bijzondere naar het algemene is volgens hem dan ook niet te doen. Hij stelt in plaats daarvan voor dat burgers met elkaar in gesprek zijn om te zoeken naar een bij de actuele samenleving passende uitwerking en toepassing van de drie principes van de moderniteit: vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. Eenieder kan daarbij niet anders dan te spreken zoals hij is. Daarvan maken levensbeschouwelijke achtergronden en bronnen deel uit. Dat is de reden waarom Vanheeswijck hem als actief pluralist typeert. Taylor ziet er geen goede grond voor om in verband met religie aparte protocollen te ontwerpen. Wat religieuze mensen inbrengen, is volgens hem niets bijzonders. Ze verwijzen naar hun morele bronnen en dat is iets wat iedereen doet. Taylor: “je zou een wetgevende clausule ook niet kunnen beginnen met (bijvoorbeeld): ‘overwegende dat Marx aangetoond heeft dat religie opium van het volk is’. Een democratische staat neemt als het goed is wetten aan die de feitelijke overtuigingen van haar burgers weerspiegelen, ongeacht hun levensbeschouwelijke achtergrond. De beslissingen moeten niet zodanig worden verwoord dat aan welke opvatting dan ook daarin voorrang wordt verleend. Dat is niet gemakkelijk, maar wel de onderneming waar de moderne samenleving met al haar diversiteit voor staat”. Hij gelooft dus wel in de mogelijkheid van verwoording die in die zin algemeen is dat het niet het algemene voorbij de diversiteit bereikt, maar een algemeenheid die alle diversiteit insluit.

Butler constateert dat de harmonieuze modellen van Habermas en Taylor niet altijd realiseerbaar zijn. Zo is de betekenis van begrippen in diverse culturen vaak zo verschillend dat ze niet bij elkaar te brengen zijn in iets gezamenlijks. Ze benadert de kwestie tegen de achtergrond van de situatie in Israël/Palestina. Butler: “De publieke sfeer wordt telkens weer gevormd ten koste van uitsluiting: beelden die niet gezien mogen worden, woorden die niet gehoord mogen worden. We kunnen niet kiezen met wie we de aarde samen mogen bewonen.” Dat laatste geldt ook voor de Nederlandse situatie, waarin mensen er in veel gevallen niet voor kiezen kunnen of hun buren Marokkaans, Surinaams, Pools of Nederlands zijn. “Toch”, schrijft Butler,  “is er alleen maar sociaal en politiek leven omdater diversiteit bestaat. Politieke normen en ethische voorschriften komen voort uit het ongekozen karakter van deze manier van cohabitatie.” Butler maakt zichtbaar dat iedereen pas echt wordt ingesloten als de veelheid wordt geëerbiedigd. In deze benadering ligt de nadruk op pluraliteit en niet op een vooronderstelling dat we eigenlijk toch allemaal hetzelfde zijn en ook niet op een streven naar eenheid ondanks diversiteit. Butler stelt pluraliteit voor als een gegeven dat een actieve houding van ons eist. Het alternatief is verdringing of vernietiging. Het laatste, schrijft zij, is helaas vaak de praktijk.

Cornel West spreekt over ‘profetisch christendom’. Hij stelt het vraagstuk van de – in zijn woorden – “multicontextuele publieke ruimte” aan de orde door gebruik te maken van een allegorie met de private ruimte: “Je gaat ’s avonds naar een synagoge en bekijkt dat fascinerende conflict van interpretaties over de Torah. Er is een overkoepelende eensgezindheid over zijn status als openbaring – ondanks intens meningsverschil over wat dit betekent. Hoe kunnen we in dat soort conflict bemiddelen?” Volgens West niet door technocratie die de geur wegneemt van wat stinkt, zoals onder andere niet willen spreken over genocide op de oorspronkelijke bevolking van het grondgebied van de VS en de slavernij van de zwarte bevolking. In al het streven naar bemiddeling moet er ruimte zijn om “mensen te mobiliseren, niveaus van terechte verontwaardiging tegen onrechtvaardigheid voort te brengen, niet rauwe woede tegen personen, maar hoe kunnen we druk uitoefenen op uitoefenaars van de macht?” In een debat is hij moeilijk te plaatsen en dat lijkt ook zijn bedoeling te zijn. Hij noemt zichzelf ‘bluesman van de filosofie en jazzman van de theologie’. Bij hem lijkt de klemtoon eerder op activiteit of zelfs sociaal bewogen activisme te liggen dan op diversiteit.

Terugkerend naar het boek Tolerantie en actief pluralismekan er nu iets gezegd worden over de betekenis van het derde begrip uit de titel: ‘tolerantie’. Het is tegenwoordig niet voldoende om net te doen alsof mensen zich bij hun inbreng aan de publieke sfeer niet uitdrukken in relatie tot hun morele bronnen en achtergronden, aldus Vanheeswijck. ‘Tolerantie’ kan daarom niet langer betekenen dat ‘je mag geloven wat je wilt, zolang je mij er maar niet mee lastig valt’. Butler en West laten zien dat we er elkaar hoe dan ook mee ‘lastig vallen’ of dat in veel gevallen zouden moeten (laten) doen en Habermas en Taylor dringen erop aan elkaar actief ernaar te vragen en over te vertellen met oog op de noodzaak om te komen tot gezamenlijke politiek.

Tot slot: moeten spotprenten over de profeet van islam per se ofwel niet meer gemaakt worden, ofwel dienen moslims ze te accepteren? In lijn met wat Vanheeswijck schrijft zouden we niet per se moeten willen streven naar een van beide uitkomsten. Dit houdt een oproep in tot activiteit op het niveau van onze levensbeschouwing, tot wederzijds actief pluralisme. De oproep van Butler tot cohabitatie gaat daarin het meest ver. In haar betoog bestaat activiteit ook in het tolereren van datgene van de ander dat een verontrustende uitwerking op ons heeft. Een dergelijke activiteit maakt de vierde en vijfde kwaliteit van de dubbele onderzoekende houding van Vanheeswijck, die hierboven zijn opgesomd, tot werkelijke manier van doen.

NB, voor de definiëring van het begrip ‘pluralisme’ deed ik een beroep op Willemsen, Harry (red.), Woordenboek Filosofie, Assen|Maastricht: Van Gorcum, 1992.

Geen opmerkingen: