donderdag 11 november 2021

Duurzame teambuilding

Vaak houden medewerkers zich al snel niet meer aan gemaakte afspraken. Strategische gesprekken leveren niet op waar u met uw organisatie naar streeft. U heeft al veel geïnvesteerd in pogingen tot verandering. Helaas hielden effecten nooit lang aan. Dan is een socratische marathon wellicht iets voor u.

Kies voor gesprekken waarin u niet zo snel mogelijk zo praktisch mogelijk naar oplossingen streeft. 

In een socratische marathon brengen we een algemene situatie terug tot één kernvraag die we koppelen aan een concrete werkervaring van een van de leden van uw team. De bespreking gaat vervolgens niet in termen van 'als' en 'bijvoorbeeld', ook niet over concepten en meningen, er mag geen beroep gedaan worden op autoriteit van personen of bronnen en oplossingsgericht denken wordt opgeschort. 

Wat gaan we dan wel doen? We gaan zoeken naar uw eigen ideeën die de opvattingen van u en uw collega's voeding geven. Vooronderstellingen komen op tafel, kwetsbaarheden worden zichtbaar en bespreekbaar doordat socratische gesprekken niet gaan om gelijk hebben, maar om fundering van waar het werkelijk om gaat in uw onderneming, uw team. Geen enkele deelnemer kan zich verschuilen anders dan door de gesprekskring te verlaten.

Een socratische marathon werkt als een totale reset van basisbeginselen. Daarna kan er gezamenlijk vanuit die eerste principes helderder dan voorheen over strategieën en afspraken worden gecommuniceerd indien dit proces correct wordt begeleid.
  • Beschikbaar op dinsdagen en in overleg periodiek op andere dagen
  • Niet geschikt voor directief of hiërarchisch gestuurde organisaties die niet bereid zijn tot cultuurverandering
  • Standaard 3 dagdelen per marathon
  • 6 tot 10 personen per groep
  • Grotere teams worden opgesplitst voor een estafette-marathon met een plenaire afsluiting
  • In geval van nood kan een socratische marathon eventueel ook online plaatsvinden
Contact opnemen om een afspraak te maken voor een verkennend gesprek kan via contactgegevens op https://www.linkedin.com/in/jan-van-der-mooren-filosofie-dichtbij/

Wilt u een indruk opdoen van uw toekomstige socratische gespreksleider in een iets andere rol? Kijk dan deze video:Lezing en gespreksmoderator

vrijdag 6 augustus 2021

Een goede wil als moreel kompas

Van kind tot Kant
Er is mij veel aan gelegen om te doen wat ik als kind globaal heb opgevangen toen er dagelijks uit de Bijbel werd voorgelezen: ‘werk dagelijks aan de vestiging van het koninkrijk van God’. Als volwassene beschouw ik mezelf nog altijd als volgeling van wat ik destijds hoorde, zij het dat ik er een andere betekenis aan geef dan heel veel lezers en toehoorders van dezelfde teksten doen. “Koninkrijk van God” heb ik vervangen door ‘het goede leven’ en de Bijbelse oproep heeft voor mij een gelijkwaardige verwoording gekregen in wat Immanuel Kant schrijft over de goede wil:

    “Het is geheel en al onmogelijk in de wereld en zelfs ook daarbuiten iets te bedenken wat zonder restricties voor goed gehouden kan worden, behalve dan een goede wil”. En op de volgende bladzijde van Fundering voor de metafysica van de zeden: “Een goede wil is niet goed door wat hij tot stand brengt of verricht, niet door zijn geschiktheid om een gesteld doel te bereiken, maar hij is enkel goed door het willen, dat wil zeggen: op zich genomen.”


Plicht

Kant werkt dit idee van de goede wil uit door het begrip PLICHT ter hand te nemen. Wanneer je handelt uit plicht, zo schrijft Kant, heeft je gedrag morele waarde, dat wil zeggen, doe je het vanuit een goede wil. Kant: 

    “Op deze manier moeten we ook de Bijbelplaatsen verstaan waarin bevolen wordt de naaste, zelfs onze vijand lief te hebben.”Liefde als neiging kan immers niet als plicht gelden. “Weldoen omwille van de plicht zelf echter, wanneer daartoe helemaal geen neiging bestaat, maar zelfs een natuurlijke en onbedwingbare afkeer, is praktische (…) liefde die in de wil ligt en niet in de hang van het gevoel, in beginselen van de handeling en niet in de zoete sympathie. Alleen die liefde kan bevolen worden.”Vanuit mijn kinderjaren ben ik het als mijn opgave gaan verstaan om de grondregels van mijn handelen te vinden en te praktiseren welke in overeenstemming zijn met het niet onderhandelbare uitgangspunt van de plicht die volgens Kant de goede wil omvat. Mijn gedragsregels zou ik in alle eerlijkheid voor objectief geldig moeten kunnen houden. Als handelende persoon dien ik die regels te willen volgen uit zuivere achting voor die regels ofwel de ‘morele wet’ zelf en niet uit welke neiging of eigenbelang dan ook, ook niet vanuit een hoop op beloning in het hier en nu of in een hiernamaals. 


Als mens weet ik niets
De moeilijkheid of – met een meer eigentijdse term – mijn uitdaging ligt in het steeds op zoek willen zijn en blijven naar gedragsregels die voldoen aan het criterium dat ik ze in alle eerlijkheid voor objectief geldig moet kunnen houden. Als mens weet ik als het erop aankomt niets. Nergens heb ik dit meer afgrondelijk verwoord gevonden dan in een tekst van Friedrich Nietzsche die ik in vertaling overneem uit Het Europese Nihilisme | Friedrich Nietzsche over een dreiging die niemand schijnt te deren van Paul van Tongeren: 
    “In een of andere uithoek van het in talloze sterrenstelsels schitterend uitgegoten heelal was er eens een planeet waar slimme dieren het kennen uitvonden. Dat was de meest hoogmoedige en leugenachtige minuut van de wereldgeschiedenis, maar het was maar een minuutje. Na enkele ademtochten van de natuur verstarde die planeet en de slimme dieren moesten sterven. Zo zou iemand een fabel kunnen verzinnen en nog niet voldoende hebben geïllustreerd hoe beklagenswaardig, schimmig en vluchtig, doelloos en willekeurig het menselijk intellect binnen de natuur aandoet. Er zijn eeuwigheden geweest dat er niet was en als het er weer mee gedaan is, zal er niets gebeurd zijn.”


Een risico dat moreel de moeite waard is
Moraal is, al met al, voor mij een kwestie van bevel vanuit het niets met een goede wil als kompas. Een goede wil overtuigt tot handelen vanuit plicht in plaats vanuit eigenbelang, neiging, sentiment, sympathie en dergelijke.  Het principe van een goede wil heeft voor mij een absolute waarde tegenover relativisme en tegelijk bepaalt het me bij een – misschien wel einsteiniaanse – relativiteit: niets is er zonder contextualiteit, interrelationaliteit, intersubjectiviteit, wat niet impliceert dat aan dingen niet een bestaan op zich kan worden toegedacht. Wat goed is, is kwetsbaar en niet voor eens, altijd en overal definieerbaar. Handelen vanuit een goede wil is risicovol en is tegelijk het enige dat het risico dat het met zich meebrengt moreel waard is. ALS en zolang het inderdaad vanuit een goede wil gebeurt. De goede wil als moreel kompas hanteer ik dus als het steeds terugkeren naar de vraag of wat ik doe wat ik doe vanuit een goede wil in de zuivere zin waarin Kant hem heeft beschreven. Vaker dan me lief is, is dat niet het geval. Daarom zoek in mensen te herkennen dat ze handelen vanuit een varen op hetzelfde kompas. Politiek denk ik dat op moment van schrijven gevonden te hebben bij NIDA, een jonge politieke partij die zegt ‘islamitisch geïnspireerd’ te zijn.


Stappen uit de cirkels van ons eigen gelijk



Inleiding
Hoe kunnen we in onze samenleving ertoe komen dat we van elkaar horen wat we te vertellen hebben? Dat we elkaar zien zoals we graag gezien willen worden? Hoe kunnen we uit de cirkels van ons eigen gelijk stappen, waarin we elkaar met veel geschreeuw gevangen houden? Is er sowieso een manier van spreken mogelijk die ruimte schept om elkaar te begrijpen? Zijn de basisbeginselen, gedragscodes, geloofswaarheden en waardensystemen van de grote diversiteit aan groeperingen en meningen niet tot in de wortels te verschillend? Zullen we met al die verschillen niet altijd langs elkaar heen praten?


Persoonlijke visie | De complexiteit van ons steeds veranderende levensverhaal
Mensen zijn verweven met andere mensen, op allerlei niveaus in allerlei opzichten in een complexe wirwar van actie en reactie. Tegelijkertijd is er in ieder mens het spontane, het nieuwe, het creatieve. Deze twee dimensies van mens-zijn noem ik kortweg ‘verwevenheid’ en ‘spontaniteit’. Verwevenheid en spontaniteit zijn nauwelijks of niet van elkaar te onderscheiden in een innerlijke dynamiek. Zowel wat betreft de manier waarop we verweven zijn als in het spontane speelt erkenning een vormende rol. Processen van erkenning in relaties die voor ons betekenisvol zijn, bepalen zelfs wie wij als mens worden. Welnu, in de momenten dat we het gevoel hebben dat we spontaan onszelf kunnen zijn en er toch helemaal bijhoren in onze sociale omgeving, benaderen we het dichtst de ervaring van heelheid; met andere woorden, dan zijn we wie we geloven dat we zijn en willen zijn. Dit is de kortst mogelijke samenvatting van de theorie van Axel Honneth. Hij noemt de ervaring van heelheid ‘identiteit’. Net als Honneth zie ik identiteit niet als iets wat je van te voren kunt beschrijven om er vervolgens doelgericht naar toe te werken. Het is een altijd doorgaande innerlijke dynamiek, een strijd om erkenning die ten diepste een strijd om zelferkenning is.

Ontwikkelingspsychologie en burgerschap
In de loop van ons leven verinnelijken we onze ervaringen met erkenning of het tegenovergestelde ervan: het uitblijven van erkenning of zelfs miskenning. Op die manier bouwen we persoonlijke sferen van erkenning op, die Honneth beschrijft als (zelf)vertrouwen, (zelf)respect en (zelf)waardering. De opbouw van (zelf)vertrouwen is voornamelijk een ontwikkelingspsychologisch proces. Uit sociaal-psychologische observaties en uit neurologisch onderzoek naar spiegelneuronen komt steeds onontkoombaarder naar voren dat de opbouw van sferen van erkenning al begint in de allervroegste levensfase in de relatie tussen moeder en kind. (Zelf)respect hangt samen met je burgerschap en de rechten en plichten die je daaraan ontleent. In feite heeft elke staatsburger door de loop van de moderne geschiedenis gelijke rechten verworven. Minderjarigen en staatslozen (bijvoorbeeld vluchtelingen zonder paspoort) zijn daarvan uitgezonderd. (Een verhelderende presentatie van de visie van Hannah Arendt op de problematiek van politieke vluchtelingen vindt u hier: https://www.human.nl/speel~POW_00399921~hannah-arendt-1906-1975-durf-te-denken~.html) 

Sociale waardering
Filosofie Dichtbij houdt zich vooral bezig met de derde sfeer van erkenning, namelijk die van (zelf)waardering. Een term die Honneth in dit verband vaak gebruikt, is ‘praktijken van sociale waardering’. Ik vind bij hem echter geen bruikbare antwoorden op de vraag hoe we dat dan moeten doen. Om die vraag te kunnen beantwoorden moeten we eerst weten waarvoor we elkaar zouden moeten waarderen. Honneth schrijft dat het gaat om waardering van de samenleving voor wat iemand bijdraagt aan wat collectief als waardevol wordt beleefd. Dat laatste ligt evenwel niet vast. Daarom ontstaan er praktijken waarin waarden en normen van groepen schreeuwen om de grootste aandacht van het publiek. En zo zijn we terug bij mijn uitgangsvraag. Gert Biesta stelt eigenlijk dezelfde vraag als hij schrijft: “de vraag is hoe gemeenschappelijk handelen mogelijk is met inachtneming van de gelijktijdige tegenwoordigheid van ontelbare perspectieven en aspecten waarmee de gemeenschappelijke wereld zichzelf presenteert en waarvoor geen gemeenschappelijke meetlat of gemene deler kan worden gevonden”. En hier biedt de ruimte van onze vertegenwoordigende democratie een geweldig perspectief. 

Vertegenwoordigende democratie: optimale ruimte voor sociale waardering!
Wat ik hiermee bedoel, heb ik leren inzien aan de hand van de politieke analyses van Claude Lefort. In een vertegenwoordigende democratie hoeven we als gewone burgers meningsverschillen niet zelf uit te vechten. Lefort stelt dat in een vertegenwoordigende democratie het conflict is geïnstitutionaliseerd. Kort door de bocht betekent dit, dat we vertegenwoordigers kiezen die meningsverschillen opvatten als belangen. Zij zijn het die vervolgens die belangen uitonderhandelen. En precies dat geeft ons de ruimte die nodig is voor positieve sociale waardering. Er staat in directe zin immers niets op het spel wat we hier en nu als ons eigen gelijk moeten verdedigen of waarvan we andersdenkenden overtuigen moeten. We moeten ons wat dat betreft niet om de tuin laten leiden door de publiciteit rondom de vertegenwoordigers die we gekozen hebben. Wanneer zij onze meningsverschillen hebben omgezet tot belangen, lijken zij zich als boemerangs tot ons te richten. In de praktijk wordt ons geleerd onze politieke vertegenwoordigers te zien als (meestal falende) verdedigers van onze belangen. Nieuwsmedia spelen daarbij een sfeerbepalende rol. Dat heeft ook te maken met de omzet van elk denkbaar meningsverschil in financiële termen. Al doende wordt het conflict teruggebracht in de ruimte waaruit we het als vertegenwoordigende democratie juist hebben weg georganiseerd. Dat moeten we niet laten gebeuren. De ruimte buiten de instituten waaraan we het conflict hebben gedelegeerd, biedt juist mogelijkheid om met z’n allen anders te zijn. Het is zelfs zo dat “gemeenschap alleen mogelijk is als verbinding-in-verschil”. Zo bekeken is anders-zijn ineens niet langer een belemmering, maar voorwaarde van gemeenschap. Door wat we doen en zeggen, presenteert een ieder van ons zich als anders. En dat is waar we sociale waardering voor nodig hebben. We hebben behoefte aan erkenning van onze zelfpresentatie. Door dingen te doen en te zeggen (filosofisch gezegd: door te handelen) geven we mede vorm aan ons “menselijk tezamen-zijn” als samenleving. Vandaar dat we voor waardering zijn aangewezen op wat ons van andere leden van de samenleving te beurt valt.

Verbeelding is het antwoord
Hoe kunnen we dat dan in praktijk brengen? Voor het antwoord op die vraag volg ik Biesta in het beroep dat hij doet op de verbeelding. ‘Verbeelding’ werkt in dit verband als het verzamelen van “verhalen om een gebeurtenis heen vanuit zoveel mogelijk perspectieven die er belang bij hebben om het te vertellen. Terwijl ik naar de verhalen luister, moet ik me voorstellen hoe ik zelf zou reageren als een personage in een verhaal dat heel anders is dan het mijne. Waar het hier over gaat, is het denken van mijn eigen gedachten, maar in een verhaal dat heel anders is dan mijn eigen verhaal. Hiermee stap ik voor enkele ogenblikken uit mijn comfortzone en dat is noodzakelijk om te begrijpen hoe anders de wereld eruitziet voor iemand anders.” Dit is iets anders dan empathie, waarbij lijkt te worden aangenomen dat we “de positie van de ander kunnen innemen. Dan vergeten we echter dat iemands eigen zien en denken altijd een plaats heeft in diens situatie”. Het gaat dus niet om verbeelding als “kijken door de ogen van iemand anders, maar om kijken vanuit een positie in een verhaal dat sterk verschilt van het jouwe.” Door ons te oefenen in een dergelijke manier van verbeelden, ondervinden we dat in gesprek zijn met elkaar hetzelfde kan zijn als begrijpen dat we “met andere mensen, vreemden, voor altijd, in dezelfde wereld leven. In gesprek zijn draait niet om het delen van dezelfde waarden en normen, niet om een gemeenschappelijk fundament, maar om een gemeenschappelijke wereld.”

Conclusie en toepassing
Het antwoord op de vraag hoe we met elkaar in gesprek kunnen zijn in een diverse samenleving is dat we elkaar als anders zullen moeten leren waarderen. Sociale waardering moet dan een praktijk zijn van oefenen in verbeelding als kijken vanuit posities in elkaars verhalen. We moeten dan wel bereid zijn elkaar onze verhalen te vertellen en er uiterst aandachtig naar te luisteren. Het is mijn ambitie om met Filosofie Dichtbij letterlijk en figuurlijk oefenruimtes voor verbeelding te scheppen en te helpen scheppen. Hoewel het geen doel is dat gerealiseerd kan worden aan de hand van een stappenplan, zou het prachtig zijn als in die ruimtes mensen het gevoel hebben dat ze spontaan zichzelf kunnen zijn en er toch helemaal bijhoren in de sociale omgeving van dat moment.

Voor wie op academisch niveau wil lezen wat mijn filosofische positie is

Bronnen waaruit ik direct of indirect put voor mijn werk voor Filosofie Dichtbij
In deze tekst heb ik citaten opgenomen tussen “…”, zonder referenties omwille van de leesbaarheid. Vanwege dezelfde reden heb ik de citaten her en der tekstueel aangepast. De citaten zijn afkomstig uit: Biesta, Gert, Het prachtige risico van onderwijs, Culemborg: Uitgeverij Phronese, 2015. Veel van wat ik hier aan Biesta’s boek ontleen, heeft hij op zijn beurt ontleend aan werk van Hannah Arendt. Van de andere genoemde auteurs heb ik geen citaten opgenomen. Wel leunt mijn visie op cruciale punten op wat zij hebben geschreven. Wat ik van Lefort heb overgenomen over belangenvrije publieke ruimte, wordt overigens ook betoogd door Charles Taylor. Verder is het zo dat ik mij in al mijn filosoferen geïnspireerd weet door de uiteenzetting van perceptie als ‘être au monde’ in Fenomenologie van de waarneming van Maurice Merleau-Ponty’.

En verder
Anderson, Joel – Honneth, Axel, “Autonomy, Vulnerability, Recognition, and Justice”, in: Christman, John – Anderson, Joel (eds), Autonomy and the Challenges to Liberalism: New Essays, Cambridge: Cambridge University Press, 2009.

Delnoij, Jos – Dalen, Wieger van (reds.), Het Socratische gesprek, Budel: Uitgeverij Damon, 2003.

Fraser, Nancy, “Talking about Needs: Interpretive Contests as Political Conflicts in Welfare-State Societies”, Ethics, Vol. 99, No 2 (Jan., 1989).

Honneth, Axel, “Rejoinder”, in: Petherbridge, Danielle (ed.), Axel Honneth: Critical Essays. With a Reply by Axel Honneth, Leiden; Boston: Brill, 2011.

Honneth, Axel, The Struggle for Recognition. The Moral Grammar of Social Conflicts, Translated by Joel Anderson, Cambridge: Polity Press, 1995, 215 p. (oorspronkelijke uitgave: Kampf um Anerkennung, Berlin: Surkamp Verlag, 1992).

Iacoboni, Marco, Het spiegelende brein. Over overlevingsvermogen, imitatiegedrag en spiegelneuronen, Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds, 2015. Originele (veel beter de lading dekkende) titel: Mirroring People – The New Science of How We Connect With Others, New York: Farrar, Strauss and Giroux, 2008, vertaling door Fred Hendriks.

Kessels, Jos, Spelen met ideeën. De kunst van het filosofische gesprek, Amsterdam: Boom, 2012.

Lefort, Claude, “Het beeld van het lichaam en het totalitarisme”, “Het vraagstuk van de democratie”, 
Democratie en vertegenwoordiging” en “Bestaat het theologisch-politieke nog?” in: Wat is politiek?, Amsterdam: Boom uitgevers, 2016.

Mendieto, Eduardo – Vanantwerpen, Jonathan, De kracht van religie in de openbare sfeer. Met een woord vooraf van Guido Vanheeswijck dialoog tussen Jürgen Habermas, Charles Taylor, Judith Butler en Cornel West, Kampen: Klement, 2014

Pensky, Max, “Social Solidarity and Intersubjective Recognition: on Axel Honneth’s Struggle for Recognition”, in: Petherbridge, Danielle (ed.), Axel Honneth: Critical Essays. With a Reply by Axel Honneth, Leiden; Boston: Brill, 2011, p. 125 – 153

Rancière, Jacques – Honneth, Axel, Recognition or Disagreement. A Critical Encounter on the Politics of Freedom, Equality and Identity, edited by Katia Genel and Jean-Philippe Deranty, New York: Columbia University Press, 2016.

Schuster, Shlomit, C., Filosofische praktijk. Een alternatief voor counseling en psychotherapie, Rotterdam: Lemniscaat, 2001

Taylor, Charles, Moderniteit in meervoud. Cultuur, samenleving en sociale verbeelding, Kampen: Uitgeverij Klement, 2005

Vanheeswijck, Guido, Tolerantie en actief pluralisme. De afgewezen erfenis van Erasmus, More en Gillis, Kampen: Uitgeverij Klement, 2008

© 2021 | Filosofie Dichtbij | Alle rechten voorbehouden

zondag 7 oktober 2018

Actief pluralisme als open houding


Actief pluralisme als open houding

Door Jan van der Mooren



Inhoudsopgave




Inleiding


In dit essay leg ik uit wat actief pluralismeis en waarom ik vind dat het een van harte aan te moedigen manier van omgaan met diversiteit in de samenleving is. Vervolgens is het mijn bedoeling om van twee door mij gelezen boeken te bespreken hoe ze zich tot actief pluralisme verhouden. 
Als eerste komt ‘Moderniteit in meervoud’van de communitaristische Canadese filosoof Charles Taylor aan bod. Taylor is in de sociale en politieke filosofie wereldwijd een invloedrijke denker over multiculturalisme in het licht van moderniteit.
Vervolgens kwam ik er bij lezing van het tweede boek achter dat ik actief pluralisme nogal formeel en procedureel heb omschreven. Het betreft ‘Ubuntu – Stroom van bestaan als levensfilosofie’­van Mogobe Ramose. De term ‘Ubuntu filosofie’ duikt steeds vaker op in publicaties in bijvoorbeeld Filosofie Magazine, maar ook op internet in een Afrika-reisverslag van twee jonge mannen (zie hier)  en afgelopen week op De Correspondentin een artikel over Antjie Krog (zie hier. Wat Ramose in zijn boek vanuit een achtergrond van ubuntufilosofie schrijft, confronteert mij er nogal hardhandig mee dat filosofische modellen en betogen ten overstaan van voortdurend onrecht hun beperkingen hebben. In de laatste paragraaf zult u getuige zijn van deze confrontatie.

Jan van der Mooren
Bergen op Zoom, Koningsdag 2018

Wat is actief pluralisme?


Samenlevingen zijn in allerlei opzichten divers. In een veelheid aan diversiteiten is actief pluralisme vooral een manier van omgaan met diversiteit op levensbeschouwelijk gebied. Ik schrijf dit essay vanuit de aanname dat alle leden van samenlevingen medevormgevers zijn van het maatschappelijke domein. Dit domein is via het denken van onder andere Hannah Arendt en Jürgen Habermas inmiddels vrij algemeen bekend als ‘de publieke ruimte’. Actief pluralisme gaat er vanuit dat vormgevende bijdragen van leden van samenlevingen aan de publieke ruimte onvermijdelijk verwijzen naar hun levensbeschouwelijke achtergronden en bronnen. Charles Taylor is een van de denkers die dit uitgangspunt verwoordde en Guido Vanheeswijck volgt hem in zijn boek Tolerantie en actief pluralisme (2008)daarin. Taylor en Vanheeswijck zijn twee van de auteurs vanuit wiens gedachtegoed dit essay wordt geschreven. 
Vanheeswijck stelt ons een pluralistische praxis voor, ofwel actief pluralisme, waarvan de activiteit zich ontwikkelt in twee fasen. Actieve pluralisten verdiepen zich in de eigen levensbeschouwelijke achtergronden en bronnen. Dergelijk onderzoek leidt tot bewustzijn van wat waardevol is aan de eigen cultuur en wat er de tekortkomingen van zijn. Uitgerust met een stevig levensbeschouwelijk zelfbewustzijn verdiept de actieve pluralist zich vervolgens met een open, oprecht belangstellende en aandachtige houding in de levensbeschouwelijke achtergronden en bronnen van medevormgevers aan de publieke ruimte. Het begrip ‘levensbeschouwing’ verwijst in dit essay overigens naar opvattingen aangaande het goede leven, die John Rawls in zijn geschriften een ‘omvattend wereldbeeld’(comprehensive doctrine)pleegt te noemen. De actieve pluralist interesseert zich voor verschillen en gelijkenissen met zijn eigen levensbeschouwelijke achtergronden en bronnen. Hij staat er daarbij voor open om zijn eigen opvattingen te laten beïnvloeden door wat andersdenkenden vertellen over bronnen en achtergronden van hun opvattingen. Vandaar dat een stevig fundament in het eigen levensbeschouwelijke denken voorwaarde is bij het aan de dag leggen van belangstelling voor het levensbeschouwelijk eigene van medeleden van de samenleving. De mate van relevantie van verschillen en gelijkenissen is in de praktijk verbonden met actuele maatschappelijk debatten. 
Actief pluralisme kan samenvattend worden gedefinieerd als een uitnodigende praktijk van onderling uitwisselen, bespreken en over en weer (laten) beïnvloeden van bronnen en achtergronden van opvattingen van medevormgevers van de publieke ruimte in levensbeschouwelijk diverse samenlevingen.

Waarom is actief pluralisme een behartenswaardige manier van omgaan met elkaar in de publieke ruimte van levensbeschouwelijk diverse samenlevingen?


Het antwoord op deze vraag tekent zich af tegen de achtergrond van wat ik ook al schreef in mijn review van Tolerantie en actief pluralismevan Vanheeswijck. Westerlingen kunnen (bijvoorbeeld) niet begrijpen waarom voor moslims spotprenten van hun profeet krenkend zijn en ik veronderstel dat het voor moslims in gelijke mate onbegrijpelijk is dat westerlingen dit niet begrijpen. Dit wederzijds onbegrip komt voort uit onbekendheid met elkaars bronnen en achtergronden. Vanheeswijck legt uit dat dit samenhangt met onze traditie van passief pluralisme. Hij bespreekt dat ten tijde van de totstandkoming van het passief pluralistische model in de vorm van de Vrede van Westfalen Thomas Hobbes het model van scheiding van kerk en staat uitwerkte in zijn beroemde boek Leviathan. Het is het model dat neerkomt op ‘de mens mag denken en geloven wat hij wil, maar mag er zich in de publieke ruimte nauwelijks rekenschap van geven’. ‘De ander met rust laten’ komt in het verlengde van dit model neer op ‘de innerlijke overtuiging niet langer in het debat te betrekken’. In de actuele sociale werkelijkheid levert dit, zoals zojuist gezegd, onderlinge vervreemding in de vorm van onbegrip op. 
Daarnaast heeft deze praktijk nog een andere consequentie en die is gek genoeg in strijd met een van de basisbeginselen van wat hierboven werd verwoord als ‘de mens mag denken en geloven wat hij wil’. Het basisbeginsel waarop ik doel, is dat van ‘autonomie’. Het probleem is dat men in de praktijk van passief pluralisme effectief pas ten volle autonoom is in de privésfeer. Immers, zolang iemand publiekelijk niet (mag) spreken over private bronnen en achtergronden van opvattingen omdat die als ‘privé’ beschouwd worden, is autonomie in de publieke sfeer een schijnvertoning. Zou er al worden gevraagd naar achterliggende redenen van iemands opvatting, dan mag er geen beroep worden gedaan op bronnen en achtergronden die in de publieke ruimte niet algemeen (kunnen) worden gedeeld. Men is dus wel autonoom, maar in bepaalde – voornamelijk met religie verbonden – gevallen moet publiekelijk onbesproken blijven hoe iemand autonoom tot zijn of haar opvattingen gekomen is. Dit betekent in de praktijk dat de bedoeling van passief pluralisme is uitgelopen op dat wat men nu juist wilde vermijden. De publieke sfeer is effectief de identificatie geworden van het publieke met één type van opvattingen. Van dit type opvattingen kunnen de bronnen en achtergronden welalgemeen worden gedeeld.[i]Niet scheiding van kerk en staat, maar dominantie van het verondersteldalgemene is het gevolg. ‘Verondersteld’, want over levensbeschouwelijke bronnen en achtergronden mag publiekelijk niet gezamenlijk hardop worden nagedacht. Leden van de samenleving – burgers zo u wilt – die zich in het verondersteld algemene niet herkennen, wordt in de praktijk – concreet, feitelijk - het recht op het constitutieve deel van hun autonomie ontzegd. ‘Constitutief’ is een begrip dat verwijst naar grondleggende, elementaire beginselen van ideeën, voorstellingen, opvattingen, stelsels en dergelijke. Zonder dergelijke beginselen kan er van autonomie sowieso geen sprake zijn.
Kortom, passief pluralisme leidt tot onderling onbegrip, dominantie van slechts een type van opvattingen, veronderstelde algemeenheid en uitsluiting van groepen burgers. De diepere oorzaak van deze situatie hangt samen met een inadequate opvatting van wat autonomie eigenlijk is. Laten we eens inzoomen op een mogelijk alternatieve autonomieopvatting.

Er bestaan uiteenlopende opvattingen over wat ‘autonomie’ eigenlijk inhoudt. In samenhang met passief pluralisme blijkt het in de praktijk vooral te gaan om wat Joel Anderson en Axel Honneth in een artikel uit 2009 (Autonomy, Vulnerability, Recognition, and Justice) karakteriseren als ‘ongestoord je gang kunnen gaan om je doelen te realiseren, zij het met de beperking van andermans vrijheid als grens’. Over deze autonomieopvatting ging het in de vorige paragraaf en volgens Anderson|Honneth is daar het idee ingeslopen dat iemands autonomie toeneemt naarmate een persoon onafhankelijker is ten opzichte van zijn of haar naasten. Elke beperking in die onafhankelijkheid gaat dan ten koste van autonomie. Het is het individualistische concept van autonomie dat in westerse samenlevingen overheerst. Inmenging wordt als hinderlijk en ongewenst ervaren. Als men deze praktijk koppelt aan pluralisme, dan kan gezegd worden dat vragen naar bronnen en achtergronden van opvattingen eerder als ongewenste inmenging worden ervaren dan als oprechte belangstelling om te komen tot groter wederzijds begrip.
Daartegenover biedt het autonomiebegrip van Anderson|Honneth een alternatief dat weluitnodigt tot actief pluralisme en groter onderling begrip. Zij vatten autonomie op als een vaardigheid die alleen bestaat in de context van sociale relaties die het ondersteunen. Volledige autonomie is in de benadering van Anderson|Honneth de echte en effectieve vaardigheid om je eigen opvatting van een leven dat de moeite waard is te ontwikkelen en na te streven en dit is alleen mogelijk in omstandigheden die dit ondersteunen. De omstandigheden die zij beschrijven, zijn een korte uiteenzetting van de theorie van erkenning, die ontwikkeld is door Axel Honneth (in zijn basiswerk The Struggle for Recognition. The Moral Grammar of Social Conflictsuit 1995). Het komt erop neer dat autonomie niet aan eenieder op gelijke wijze en in gelijke mate gegeven is; men dient het gedurende het leven te ontwikkelen en die ontwikkeling is uitsluitend mogelijk in interactieve relaties met medemensen. Iemand ontwikkelt dan zelfvertrouwen, zelfrespect en zelfwaardering  en pas als men die kwaliteiten heeft ontwikkeld, is iemand autonoom. Deze drie begrippen vragen om een korte toelichting.

Met ‘zelfrespect’ doelen Honneth|Anderson op iemands vermogen om op te komen voor zijn rechten. Zelfrespect ontwikkelt iemand als hij of zij door anderen wordt erkend als rechtmatige bron van de eigen handelingsmotieven. Wanneer er in de publieke ruimte niet gesproken mag worden over die bron, hoe kan er dan sprake zijn van een dergelijke erkenning? Een embargo op bronnen en achtergronden van opvattingen in de publieke ruimte blijkt een schending te zijn van de autonomie van mensen die erdoor worden getroffen.Sociale rechtvaardigheid vereist dat mensen elkaar actief ondersteunen in de ontwikkeling van autonomie. Dat kan niet anders betekenen dan dat zij elkaar niet alleen passief ‘niets in de weg leggen’, nee, men zal elkaar moeten uitnodigen uiting te geven aan bronnen en achtergronden van opvattingen. Dit is waar het in actief pluralisme om gaat. De opvatting van autonomie als principe van niet-inmenging verschuift dan naar de opvatting van autonomie als praktijk van wederzijdse belangstelling.

‘Zelfvertrouwen’ is de tweede kwaliteit die men dient te hebben ontwikkeld voor een grotere mate van autonomie. Anderson|Honneth verstaan er onder dat een persoon een relatie van vertrouwen heeft met de eigen gevoelens, verlangens, impulsen enzovoort. Iemand met voldoende zelfvertrouwen onderhoudt een open contact met de eigen vermogens om te ervaren en beoordelen. Door dit contact kan die persoon zich in gesprekken met anderen vol vertrouwen laten leiden door hetgeen hij of zij innerlijk aanvoelt. “Om flexibel en voldoende passend te kunnen reageren op levensveranderingen, moeten autonoom handelende personen openstaan voor de bronnen van hun identiteit en keuzes, welke ten grondslag liggen aan hun praktische redenen”, aldus Anderson|Honneth. De eerste fase van actief pluralisme is, zoals we zagen, nu juist onderzoek naar bronnen en achtergronden van de eigen cultuur en levensbeschouwing. De eerste fase van actief pluralisme is dus een noodzakelijke voorwaarde wil iemand sowieso autonomie als vaardigheid kunnen ontwikkelen.

Ten derde bespreken Anderson|Honneth nog de kwaliteit van ‘zelfwaardering’. In verband hiermee schrijven ze dat we ons bewust moeten zijn van onze ‘semantische bronnen’. Ze bedoelen hiermee dat de betekenis van wat iemand onder woorden brengt, is ingebed in het ‘semantische en symbolische veld’ waarin dat wat er wordt gezegd en gedaan zich voordoet. Een voorbeeld om dit beter te begrijpen, is dat iemand alleen maar openlijk huisman kan zijn binnen een kader wat een heel samenstel van waardengeladen manieren van spreken omvat. Daarom zullen ook uitingen van mensen die verband houden met levensbeschouwelijke bronnen en achtergronden minder op onbegrip stuiten in een semantisch en symbolisch veld dat wordt uitgebreid door kennisname van en inzicht in levensbeschouwelijke bronnen en achtergronden van en door iedereen. Wederzijdse onbekendheid, vervreemding en onbegrip hebben, zoals in het voorgaande al naar voren kwam, in hogere mate negatief effect op de autonomie van minderheden dan op die van mensen met opvattingen waarvan de bronnen en achtergronden welalgemeen (kunnen) worden gedeeld in de publieke ruimte.Voor de beoefening van autonomie zijn mensen afhankelijk van hun semantisch-symbolische omgeving die hen ‘halverwege tegemoet komt’, teneinde een rijke zelfinterpretatie mogelijk te maken. Dienovereenkomstig, stellen Anderson|Honneth, dient een ontwerp van sociale rechtvaardigheid dat begaan is met bescherming van de autonomie van individuen bescherming tegen kleinering te bevatten. Ik formuleer deze stelling nu in positieve termen: een ontwerp van sociale rechtvaardigheid dat begaan is met persoonlijke autonomie beschrijft hoe actief pluralisme kan worden gepraktiseerd.
Kort en goed, hoe iemand zich tot zichzelf verhoudt (zelfrelatie), is volgens Anderson|Honneth dus allerminst een zaak van een solitair ego dat zichzelf beschouwt en daarbij door inmenging van anderen alleen maar gehinderd kan worden. Een autonome zelfrelatie is in tegenstelling daarmee resultaat van een voortgaand proces van interactie tussen (leden van) groepen in de samenleving. Iemands houding ten opzichte van zichzelf blijkt in de ontmoeting met iemand anders’ houding ten opzichte van zichzelf, vormt zich eraan en is ervan afhankelijk.

Resumerend kan worden gezegd dat er in dit essay een probleem wordt geconstateerd, dat verschijnt als dominantie in de publieke sfeer van één type van opvattingen waarvan ten onrechte wordt aangenomen dat die ‘eigenlijk’ door iedereen worden gedeeld. Hierdoor worden (groepen) burgers met afwijkende opvattingen effectief uitgesloten van autonome deelname aan de publieke sfeer. Dit probleem gaat gepaard met – zo niet, is de oorzaak van - onderling onbegrip tussen leden van de pluralistische samenleving. Dominantie van bepaalde opvattingen, uitsluiting van (groepen) burgers en onderling onbegrip worden veroorzaakt door de vastgeroeste praktijk van passief pluralisme, hetgeen inhoudt dat niet wordt geaccepteerd dat iemand in de publieke sfeer spreekt over- of liever ook niet al te opvallend uiting geeft aan de eigen bronnen en achtergronden van opvattingen betreffende het goede leven. Passiefpluralisme staat gelijk aan doodzwijgen van levensbeschouwelijke verschillen.
            De oplossing van dit probleem, zoals in dit essay wordt voorgesteld, bestaat in het erkennen van de levensbeschouwelijke diversiteit in de samenleving, hetgeen neerkomt op een praktijk van actiefpluralisme. De opvatting van actief pluralisme in dit essay…
·     beschouwt alle leden van de samenleving als medevormgevers van de publieke sfeer;
·     gaat ervan uit dat vormgevende bijdragen van leden van de samenleving altijd verwijzen naar hun levensbeschouwelijke bronnen en achtergronden;
·     ziet autonomie als voorwaarde om sowieso in staat te zijn tot mede vormgeven aan de publieke sfeer;
·     wijst de in de publieke sfeer dominante, individualistische opvatting van autonomie af. Deze algemeen aanvaarde autonomieopvatting komt erop neer dat eenieder ‘ongestoord zijn of haar gang kan gaan om eigen doelen te realiseren, zij het met de beperking van andermans vrijheid als grens’. Vragen naar bronnen en achtergronden van opvattingen wordt in deze individualistische opvatting van autonomie beschouwd als ongewenste inmenging en moet worden afgewezen omdat het geconstateerde probleem erdoor blijft voortbestaan;
·     vat autonomie niet op als een recht of als aangeboren eigenschap, maar als vaardigheidom de eigen opvatting van een leven dat de moeite waard is te ontwikkelen;
·     beklemtoont dat autonomie-als-vaardigheid niet zondermeer aan eenieder is gegeven, maar dient te worden ontwikkeld en dat men voor die ontwikkeling afhankelijk is van interactie in relaties met medemensen;
·     beschrijft de in het vorige punt genoemde afhankelijkheid in termen van zelfrespect, zelfvertrouwen en zelfwaardering. Aan deze afhankelijkheid wordt recht gedaan indien leden van de samenleving:
o  elkaar uitnodigen uiting te geven aan bronnen en achtergronden van opvattingen;
o  onderzoek doen naar bronnen en achtergronden van de eigen cultuur en levensbeschouwing;
o  kennis vergaren van en inzicht verwerven in levensbeschouwelijke bronnen en achtergronden van elkaar;
o  elkaar vrijwaren van kleinering.

Nu kan vanuit deze omschrijving bekeken worden hoe datgene wat Charles Taylor schrijft in zijn boek Moderniteit in meervoudzich verhoudt tot actief pluralisme. De reden waarom ik voor dit boek kies, is dat het een expliciet voorbeeld is van onderzoek naar bronnen en achtergronden van de eigen cultuur, in dit geval de westerse moderniteit. 
Vervolgens deel ik graag met mijn lezers welke indruk Mogobe Ramose op mij maakt met wat hij schrijft in zijn boek Ubuntu. Dat ervoor heb gekozen dit boek te lezen en hier te bespreken, hangt samen met de aanwezigheid in mijn sociale omgeving van steeds meer mensen met een Afrikaanse achtergrond. Graag vergaar ik ook kennis van hun levensbeschouwelijke bronnen en achtergronden. 
Zie verder wat ik als redenen voor de keuze van deze boeken opmerk in de inleiding van dit essay.

Actief pluralisme en Moderniteit in meervoud(Charles Taylor)


In het kader van dit essay is Moderniteit in meervoudvan Charles Taylor interessant omdat hij (in zijn eigen woorden gezegd) ons “waarschuwt tegen de verwachting van een simpele herhaling van westerse vormen wanneer westerse moderne sociale verbeeldingen worden opgelegd aan of overgenomen door andere beschavingen” (158). Taylor laat zijn lezers namelijk uitgebreid zien dat er zich verschillende politieke culturen ontwikkeld hebben, zelfs binnen het vaak als homogene wereld voorgestelde Westen. We moeten, betoogt Taylor, spreken van ‘moderniteit in meervoud’. (197) De ontwikkelingen in geheel andere beschavingen zullen logischerwijze nog meer verschillen van die in westerse landen dan dat er verschillen zijn tussen ontwikkelingen in bijvoorbeeld de VS en Frankrijk (198). 
Taylor schetst de opkomst van onze (westerse) moderne sociale verbeelding als het ontstaan van een morele orde die vier vormen heeft aangenomen, te weten economie, publieke sfeer, regering door het volk (volkssoevereiniteit) en mensenrechten (175). Uit Taylors beschrijving van de publieke sfeer zoals die volgens hem in onze westerse, democratische samenlevingen vorm krijgt, blijkt dat er voor personen volop ruimte is voor autonomie als vaardigheid om de eigen opvatting van een leven dat de moeite waard is te ontwikkelen in interactie in relaties met medemensen. Eenieder die dit inziet, heeft niet langer reden om vanuit angst te reageren wanneer mensen publiekelijk uiting geven aan bronnen en achtergronden van hun opvattingen. Daarom ga ik in wat volgt nader in op wat Taylor schrijft over de publieke sfeer.

Taylor beschrijft de publieke sfeer als een gemeenschappelijke ruimte in zowel topografische als overdrachtelijke zin (92). Leden van een samenleving ontmoeten er elkaar via allerlei media, indirect en ook direct, persoonlijk en fysiek. Ze hebben er invloed op elkaar en het beeld bestaat dat ze via uitwisseling in de publieke sfeer gezamenlijk opinies ontwikkelen.[ii]Taylor belicht de publieke sfeer ten eerste als buiten-politiek. Wat bedoelt Taylor met een publieke sfeer die buiten-politiek is?
In de publieke sfeer vindt onderlinge beïnvloeding plaats, onder andere in praktijken van gedachtewisseling, discussie en debat via bijvoorbeeld televisie en kranten, via sociale media zoals twitter of facebook en ook in persoonlijk contact tussen mensen op het werk of ‘over de heg’ met de buurvrouw. Hierbij is in aanleg elke burger betrokken en de samenleving kan het er eens worden over belangrijke zaken. Wat ‘men’ vindt, heeft vanwege die veronderstelde gezamenlijkheid een normatieve status, dat wil zeggen: ‘men’ is van mening dat de overheid ernaar dient te luisteren. (94) Toch is dit niet één op één het geval, zoals dat wel het geval is in een directe democratie, bijvoorbeeld die van de antieke polis of daar waar belangrijke politieke beslissingen worden genomen via referenda, zoals in bepaalde Zwitserse kantons. De discussies in de publieke sfeer in een vertegenwoordigende democratie vinden plaats buiten de politieke macht. Wat er in de publieke sfeer gebeurt, is zelf geen machtsuitoefening. Dit is een uiterst belangrijk inzicht wat een ander belangrijk inzicht oplevert: de praktijken van gedachtewisseling, discussie en debat kunnen idealiter vrij zijn van partijgeest, omdat er niet onmiddellijk belangen op het spel staan. (96) Verder is het zo dat de moderne publieke sfeer niet wordt gedefinieerd als de wil van God of de natuurwet, maar als een soort discours dat voortvloeit uit de rede en niet uit macht of traditioneel gezag. De praktijken van gedachtewisseling, discussie en debat gaan dus ook altijd door. De rede komt nooit tot stilstand. De publieke sfeer wordt gekenmerkt door altijd doorgaand verschil van opvattingen en conflict. Dat is geen oefening in macht en geen quasi-burgeroorlog die wordt gevoerd met dialectische middelen. (97) Nogmaals, de publieke sfeer kan vrij zijn van belangengerichte vooringenomenheid.
Voorts vat Taylor de publieke sfeer op als radicaal seculier. Ook dat vraagt om uitleg. Met ‘seculier’ bedoelt hij ‘van deze tijd’. Het gaat om een verschuiving in de opvatting over waar de samenleving op gebaseerd is. Niet alleen wordt een goddelijke grondslag van de samenleving afgewezen, maar verder ook elk idee van een samenleving voor zover die zou bestaan in iets dat het eigentijds gemeenschappelijk handelen te boven gaat. (99) De publieke sfeer is een verband dat uit niet anders is samengesteld dan de gemeenschappelijke handelingen die we erin verrichten. (100) Zij is niet gegrondvest op iets dat dit handelen overstijgt. (103) Men zou zich nu kunnen afvragen wat daarin dan als gemeenschappelijk beleefdkan worden. Dit is wat Taylor het besef van bij-een-natie-horen noemt. (160) Dit is een besef dat in de loop van de geschiedenis werd voorbereid door een beeld van de samenleving als een geheel dat bestaat uit het gelijktijdig plaatsvinden van de talloze gebeurtenissen die het leven van haar leden op elk willekeurig moment kenmerken. (161) De tijd als iets dat uitsluitend seculier is, door Taylor ook het horizontale karakter van tijd genoemd, zorgt ervoor dat elk lid van de samenleving ervaart direct toegang te hebben tot de samenleving. Elk lid staat in een onmiddellijke verhouding tot het geheel. Hierin spelen moderne media een bepalende rol. Zo ontstaat de verbeelding van de samenleving vanuit een niet centraal gezichtspunt dat aan niemand toebehoort. De ervaring van directe toegang is de ervaring onderdeel te zijn van de gelijktijdige samenstelling van de samenleving op elk moment. Taylor licht dit toe met behulp van de metafoor van weergave van een samenleving als een tableau. Er is sprake van continuïteit en discontinuïteit die Taylor met een verwijzing naar Heidegger ‘de tijd van het wereldbeeld’ noemt: samenleving als gelijktijdige gebeurtenissen, sociale uitwisseling als onpersoonlijk systeem, het sociale terrein als wat in kaart is gebracht, historische cultuur als wat in musea wordt vertoond, enzovoort. (162) Bij de moderne, horizontale verbeelding van de samenleving staat ieder van ons op dezelfde afstand van het centrum; we hebben een onmiddellijke verhouding tot het geheel. Eenieder heeft, naast alle medeburgers, een directe relatie tot wat men ervaart als de natie tot welke hij of zij behoort en deze is het voorwerp van gezamenlijke loyaliteit. (163) Dit is dus wat Taylor ‘besef van bij-een-natie-horen’ noemt. 
Tot de gelijktijdigheid behoort verder nog het wederzijds vertoon. (171) Taylor schetst dit wederzijds vertoon als volgt. “Een grote massa stedelijke monaden zweeft op de grens tussen solipsisme en communicatie. Mijn luide opmerkingen en nadrukkelijke gebaren zijn openlijk alleen gericht tot mijn directe metgezellen; ik en mijn gezinsleden wandelen rustig samen op tijdens ons eigen zondagse uitstapje; maar we zijn ons de hele tijd bewust van deze gemeenschappelijke ruimte die we vormen, waarin de boodschappen die over en weer gaan, hun betekenis krijgen.” (171, 172) Ook hoe we ons kleden, hoe we ons uiterlijk vertonen, voetbalverenigingen of beroemdheden met wie we ons identificeren zijn manieren waarop directe toegang invloed heeft op hoe we onszelf zien. (164)

De aldus door Taylor beschreven publieke sfeer en de invloed ervan op hoe we onszelf zien, houdt de vrijheid of ruimte in voor autonomie als vaardigheid om de eigen opvatting van een leven dat de moeite waard is te ontwikkelen in interactie in relaties met medemensen. De gelijktijdigheid legt, zoals we al zagen, geen verbinding meer tussen de macht en hogere machten of natuurtoestanden; geen ‘zo is het omdat het zo behoort te zijn’ of ‘zo behoort het te zijn omdat het zo is’ (met een filosofische term gezegd: er is geen ontologische fundering van de macht). (189) De politieke identiteit van een staat, ofwel antwoorden op vragen als ‘waartoe?’ en ‘voor wie’? wordt voortaan omschreven in algemene termen zoals ‘dat wat het volk wil’, zonder dat dit vastomlijnd of definitief en welomschreven is. (195) Dit geeft vrijheid voor leden van de samenleving om wat betreft referentiepunten voor de identiteit van wat men ervaart als de natie tot welke men behoort er afzonderlijke definities op na te houden. Deze zullen overeen komen met wat voor eenieder in het eigen leven belangrijk is. En hier ligt “de nieuwe ruimte voor God (en wat niet al, JvdM) in de seculiere wereld. (…) Na het verdwijnen van een ontologische afhankelijkheid van iets hogers in de publieke wereld kan deze worden vervangen door een sterke aanwezigheid van God in de identiteit van burgers. (195) (…) Dat wil zeggen dat Gods wil in de beleving van burgers nog zeer aanwezig kan zijn in het ontwerp van dingen, in de kosmos, de staat en het persoonlijk leven. God of religie hoeven niet te worden geweerd uit de publieke sfeer; zij zijn verbonden met de persoonlijke identiteit van enkelingen of groepen en daarom zijn zij of andere levensbeschouwelijke bronnen en achtergronden ook altijd constituerend deel van identiteiten in de publieke sfeer.” (196) 
            Taylors beschrijving van de publieke sfeer onderstreept hoe afhankelijk burgers voor de ontwikkeling van hun autonomie zijn van sociale interacties waarin zij elkaar vrijwaren van kleinering en van marginalisering van elkaars levensbeschouwelijke bronnen en achtergronden. In plaats daarvan is er volop ruimte voor de in dit essay beschreven praxis van actief pluralisme.


Het is altijd mijn werkwijze geweest om mij op mijn filosofische zoektocht de weg te laten wijzen door wat ik ontmoet. Ik ervaar dit als een open of misschien mag ik zeggen ‘fenomenologische’ houding. Het is voor mij de houding die ik heb herkend bij het lezen van de socratische dialogen, geschreven door Plato. In de dialogen komen Socrates en zijn gesprekspartners schijnbaar al aftastend de zaken tegen waarbij kennelijk vragen gesteld kunnen worden. In tegenstelling daarmee wordt van een filosoof vaak verwacht dat hij al in een vroeg stadium stelling neemt en dat hij eenmaal ingenomen standpunten argumenterend en redenerend onderbouwt en verdedigt. Plato beschrijft in de volgende passage hoe ook Socrates met die houding werd geconfronteerd: 
“Thrasymachos had tijdens ons onderhoud al dikwijls geprobeerd te interrumperen. De mensen naast hem hadden dat belet omdat ze het debat tot het eind toe wilden horen. Maar nu we pauzeerden, kon hij zich niet meer rustig houden. Als een wild dier nam hij een aanloop en stormde op ons af of hij ons wilde verscheuren. Polemarchos en ik stoven van schrik op en hij stond tussen ons in te schreeuwen: ‘Wat leuteren jullie toch de hele tijd, Socrates? Wat is dat voor suf gedoe dat jullie zo beleefd voor elkaar zijn? Als je echt wilt weten wat rechtvaardigheid is, laat het dan niet bij vragen en stel er geen eer in elk antwoord te ontkrachten. Je weet best dat vragen gemakkelijker is dan antwoorden. Nee, je moet zelf eens antwoorden en zeggen wat volgens jou rechtvaardigheid inhoudt.’” (Plato, 336B-D)
Teneinde tegemoet te komen aan de eis om stelling te nemen en betogend te schrijven, heb ik in dit essay geprobeerd vanuit mijn studies tot op heden een aantal criteria op te stellen aan de hand waarvan ik analytisch en kritisch de door mij gekozen literatuur zou kunnen lezen. Daarbij heb ik erop gelet vanuit welk probleem ik start, welke oplossing ik voorstel en welke criteria ik daaraan ontleen. Echter, de praktijk achterhaalt mij. De door mij opgestelde probleemstelling, oplossing en criteria voldoen niet om er het boek Ubuntu – stroom van het bestaan als levensfilosofievan Mogobe Ramose mee te benaderen. Het boek bevat bevrijdingsfilosofie. Heel krachtig komt dit naar voren op bladzijde 125, waar van “democratische politieke partijen in het Westen” wordt gezegd dat ze er “egoïstische motieven” op nahouden waardoor “in Azië, Afrika en Latijns-Amerika inwoners uitgehongerd sterven”. En op bladzijde 126 plaatst Ramose de “levende realiteit van menselijke vrijheid in de politieke cultuur van het traditionele Afrika” oppositioneel tegenover “de vreemde democratische traditie van het Westen”. Ramose schrijft: “Alle Afrikaanse filosofen die een ideaal voor ogen hebben van een inheemse onderworpen bevolking (door Westerse democratieën, JvdM) van Afrika als bevrijd en waardig volk, moeten, binnen hun continent en daarbuiten, op zoek gaan naar een emancipatoire politiek; dat is een dwingend gebod.” 

Actief pluralisme zoals hierboven uiteengezet en gehanteerd als richtsnoer bij het lezen van Moderniteit in meervoudvan Taylor blijft, hoewel geformuleerd in termen van handelingen, formeel procedureel. Ramose schrijft dat zijn overwegingen “niet louter een filosofisch probleem” betreffen, “maar ook een eis die gesteld wordt aan de praktijk”. Ramose herinnert mij daarmee aan de woorden van Cornel West: 
“Er is een gevoel van hoogdringendheid, een noodtoestand die genormaliseerd is, weggestopt en verborgen. Zo word je soms wat achterdochtig tegen de vertogen die gemakkelijk de geur wegnemen van wat stinkt, die niet echt oog in oog willen staan met het catastrofale, tegenover de manier waarop de VS-grondwet niet over de bijna genocidale impact op onze rode broeders of zusters wou spreken of over de slavernij van de zwarte bevolking en deed alsof ze niet bestonden.” (De kracht van religie in de openbare sfeer,p.123) 
Door het boek van Ramose te kiezen voor dit literatuuronderzoek heb ik hem als het ware uitgenodigd uiting te geven aan zijn bronnen en achtergronden en door wat hij betoogt, verwerf ik daar inderdaad inzicht in. Hij beschrijft echter ideeën die op mij een vervreemdende uitwerking hebben. Zo is er de metafysica van Ubuntu waarvan Ramose schrijft dat die gebaseerd is op geloof. (45) Deze metafysica neemt een ‘heelheid’ in termen van een drieledige structuur van het zijn aan. Personen zouden zich in drie onderling verbonden dimensies bevinden, te weten die van de levenden, die van de wezens die uit de wereld van de levenden zijn heengegaan en die van degenen die nog geboren moeten worden. (43 vv.)  Ook geeft Ramose verslag van praktijken van besnijdenis en clitoridectomie die ik volstrekt verwerpelijk vind.(69) Afgezien van mijn afkeer van dergelijke praktijken ervaar ik het ook als problematisch dat het in de beschrijving van Ramose gaat om inwijding, zonder welke men uitdrukkelijk buitenstaander is en blijft. (71) Een ander aspect van wat Ramose schrijft, houdt verband met wat ik zojuist benoemde als ‘bevrijdingsfilosofie’. Hij confronteert me met mezelf als pleitbezorger van een democratische praktijk die ook onderdrukkende en in veel gevallen rampzalige en zelfs dodelijke gevolgen heeft voor anderen, elders op aarde. In die zin bezorgt kennismaking met de bronnen en achtergronden van Ramose mij een gevoel van machteloosheid. Machteloos voel ik me vooral door het hoofdstuk over globalisering waarin hij schetst hoe (wat hij noemt) wereldwijd economisch fundamentalisme blijvende onrechtvaardige ongelijkheid van dat wat gedeeld behoort te worden tot gevolg heeft. De vraag waarmee ik na het lezen van Ubuntublijf zitten, is: hoe nu verder?

Mijn pleidooi voor actief pluralisme komt voort uit de conclusie in mijn masterscriptie dat eisen van erkenning in de sfeer van sociale waarderingsrelaties eisen zijn van ons als burgers aan elkaar. Maar, vraag ik me nu af, wat is actief pluralisme meer dan een machteloze oproep om open te staan voor elkaar, elkaar in elk geval niet te kleineren en recht te doen aan onze onderlinge afhankelijkheid als het gaat om ontwikkeling van persoonlijke autonomie?
Nu zou ik nog kunnen tegenwerpen dat wat Ramose schrijft betrekking heeft op de Afrikaanse sociale en politieke werkelijkheid en zich dus nogal ver van mijn bed bevindt. Zijn betoog zou dan onze Nederlandse diverse samenleving eigenlijk niet aangaan en al helemaal niet de Nederlandse publieke sfeer. Dat zou echter geen geldige reden zijn om aan de ‘hoogdringendheid’ van wat hij schrijft voorbij te gaan. Afgelopen winter woonde ik in Rotterdam een VPRO Tegenlicht meet up bij naar aanleiding van de TV-uitzending Woede als wapen volgens Pankaj Mishra. Daar verwoordde Malique Mohamud woede over instandhouding van achterstelling, buitensluiting en onderdrukking door feitelijke, concrete politiek van westerse democratieën, in het geval van die avond met name de Nederlandse en, nog concreter, de Rotterdamse democratie.
Waarin bestaat de activiteit van actief pluralisme? In meelevend aanhoren en daarna mijn weg vervolgen? In het schrijven van interessante betogen? Dat is hoe Charles Taylor zegt dat voor hem het echte positieve werk van bouwen aan wederzijds begrip is begonnen, namelijk door thuis de sociale verbeelding van het moderne Westen te beschrijven. (Moderniteit in meervoud, p.198)

Zoals ik hierboven aangaf, is er in wat Ramose schrijft veel wat ik moeilijk te begrijpen vind of waarmee ik in bepaalde gevallen op morele gronden moeite heb en confronteert hij mij met machteloosheid. Toch is het misschien ook Ramose, die mij vanuit zijn bronnen en achtergronden kan helpen een richting te wijzen die nauw aansluit bij de autonomieopvatting van Anderson|Honneth. Volgens die opvatting is autonomie niet een recht of een aangeboren eigenschap die bemoeienis van anderen als ongewenste inmenging beschouwt. In plaats daarvan is het een vaardigheidom de eigen opvatting van een leven dat de moeite waard is te ontwikkelenen dat kan alleen interactief in relaties met medemensen. 
Naast hetgeen me inUbuntuals bevreemdend of confronterend voorkomt, lees ik er ook het een en ander dat dicht in de buurt komt van deze autonomieopvatting van
Anderson|Honneth. Zo staat er te lezen dat mensen in de ubuntufilosofie altijd al met elkaar verbonden zijn. Ramose schrijft: “De westerse filosofie legt de nadruk op het idee van de mens als gefragmenteerde entiteit waarop rechten kunnen worden geplakt zoals het uitkomt, terwijl de mens volgens de Afrikaanse opvatting een heelheid is die als zodanig rechten verwerft(cursivering van mij, JvdM)”. (179) Een in Afrika wijdverbreid gezegde definieert de mens in wat Ramose een “gesubstantiveerde infinitief die tegelijk het zijn en het worden aanduidt” noemt. (176) Hij legt dit als volgt uit: het behelst tegelijkertijd “een reeds voltrokken actie, een actie of staat van zijn die aan de gang is, en het openstaan voor de nieuwe actie of staat van zijn”. Het gezegde waarop ik zojuist doelde moet in het teken van deze toelichting worden gelezen: “mens zijn is je medemenselijkheid bevestigen door de menselijkheid van anderen te erkennen en op grond daarvan respectvolle menselijke relaties met anderen aan knopen”. (177) Het valt op dat Ramose niet schrijft wat ‘de mens’ is, maar wat ‘mens zijn’ is. Hij vervolgt met de toelichting dat een mens geen object is, maar een subject dat intrinsieke waarde heeft. “Als dat niet zo was”, schrijft Ramose, “zou je je medemenselijkheid niet kunnen bevestigen door dezelfde menselijkheid in de ander te erkennen”. Op de vraag ‘hoe nu verder?’ krijg ik door Ramose vanuit zijn bronnen en achtergronden als antwoord dus een levenshouding, een mogelijke praxis gepresenteerd. In die praxis ben ik pas waarlijk mens in mijn daadwerkelijke betrekkingen met medemensen en dat is nooit af. Ramose schrijft: “De potentiële vermogens van het individu blijven verborgen en komen aan het licht als ze worden verwezenlijkt in de praktijk van menselijke betrekkingen.” (178) 
Eerder, in mijn review Wat is actief pluralisme, zag ik dat actief pluralisme volgens Judith Butler ook bestaat in het tolereren van datgene van de ander dat een verontrustende uitwerking op ons heeft. Ik verwees er op dat punt in mijn betoog naar dat de actieve pluralist levensbeschouwelijke tegenstellingen als een intellectuele en spirituele uitdaging durft te zien. Ik haal hier nu graag een citaat van Butler zelf aan wat dit, en volgens mij de praxis die Ramose als mogelijkheid schetst, treffend verwoordt: 
“Het is dus zo dat we altijd al aan de vreemdeling gebonden zijn, degene die we nooit gekend en nooit gekozen hebben. De ander vernietigen (Ramose heeft het over kleineren en schofferen, JvdM) staat gelijk aan mijn eigen leven vernietigen, de zin van mijn leven, dat zonder uitzondering een sociaal leven is. Dit is minder van toepassing op onze gemeenschappelijke toestand dan op onze samenlopende toestand – een toestand van onderbroken worden door de herinnering aan het verlangen en lijden van iemand anders, ondanks onszelf.” (De kracht van religie in de openbare sfeer,p.113)
De activiteit van actief pluralisme is al bij al genomen geen gemakkelijke praktijk. Het is een opdracht tot balanceren op ruwe randen en vaak op het scherpst van de snede. In dat spanningsveld hoop ik wat ik in mijn studie wijsbegeerte heb geleerd te kunnen toepassen in mijn eigen dagelijkse praktijk van menselijke betrekkingen.

Bronnenlijst

Anderson, Joel – Honneth, Axel, “Autonomy, Vulnerability, Recognition, and Justice”, in: Christman, John – Anderson, Joel (eds.), Autonomy and the Challenges to Liberalism: New Essays, Cambridge: Cambridge University Press, 2009

Mendieta, Eduardo – VanAntwerpen (eds.), Jonathan, Judith Butler, Jürgen Habermas, Charles Taylor, Cornel West. De kracht van religie in de openbare sfeer, Kampen: Uitgeverij Klement, 2014

Plato, Het bestel. Politeia, in vertaling van Hans Warren en Mario Molegraaf, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2006.

Ramose, Mogobe, Ubuntu. Stroom van het bestaan als levensfilosofie, Utrecht: Uitgeverij Ten Have, 2017, p. 29 - 179

Tan, Shuchen, Woede als wapen volgens Pankaj Mishra, VPRO Tegenlicht, 2017, 45 min.

Taylor, Charles, Moderniteit in meervoud. Cultuur, samenleving en sociale verbeelding, Kampen: Uitgeverij Klement, 2005

Vanheeswijck, Guido, Tolerantie en actief pluralisme. De afgewezen erfenis van Erasmus, More en Gillis, Kampen: Uitgeverij Klement, 2008





[i]Axel Honneth bespreekt ditzelfde maatschappelijke verschijnsel als ‘dominantie van bepaalde culturele uitgangspunten in secundaire interpretatieve praktijken’. Zie voor meer informatie: Mooren, Jan van der, Het ideaal van zelfrealisatie.
Een onderzoek naar ‘praktische inzetbaarheid’ van de filosofie van erkenning van Axel Honnethhttp://bitly.nl/ideaalvanzelfrealisatie
[ii]In zijn beschrijving van ‘publieke opinie’ gaat Taylor niet in op vragen die dit begrip oproept (zie ook p. 169), zoals hoe we eigenlijk weten wat op enig moment de publieke opinie aangaande deze of gene kwestie is, laat staan hoe we zouden kunnen determineren welke verbeelding van de samenleving ‘gezamenlijk’ is. Ik zal daarom in dit essay ook niet verder ingaan op dergelijke vragen.

Wat is actief pluralisme?

Book review

·     Vanheeswijck, Guido, Tolerantie en actief pluralisme. De afgewezen erfenis van Erasmus, More en Gillis, Kampen: Uitgeverij Klement, 2008
·     Mendieta, Eduardo – VanAntwerpen (eds.), Jonathan, Judith Butler, Jürgen Habermas, Charles Taylor, Cornel West. De kracht van religie in de openbare sfeer, Kampen: Uitgeverij Klement, 2014


Wat is actief pluralisme?

Veel westerlingen kunnen echt niet begrijpen waarom moslims zich gekrenkt voelen door spotprenten over Mohammed. Dit stelt Guido Vanheeswijck in zijn boek Tolerantie en actief pluralisme. Wat is pluralisme eigenlijk en is er ook passiefpluralisme? En wat is de aanleiding van een pleidooi voor actiefpluralisme? Hoe ziet actief pluralisme er in de praktijk uit? Welke kwaliteiten zijn ervoor nodig? In dit artikel wordt antwoord gegeven op deze vragen en wordt daarna de kern van de politieke uitwerking van verschillende varianten van actief pluralisme voorgesteld. Maar hoe verhouden tolerantie en actief pluralisme zich dan tot elkaar? Dat is waar tot slot nog iets over wordt gezegd en dan kan er ook worden teruggekomen op westers onbegrip voor islamitische gekrenktheid. 

Onbegrip tussen westerlingen en moslims is een voorbeeld van wrijvingen die gepaard gaan met diversiteit in onze samenleving. In deze diversiteit is ‘pluralisme’ het begrip dat verwijst naar diversiteit in levensbeschouwelijk opzicht. Het geeft aan dat er meerdere opvattingen kunnen bestaan in relatie tot een verschijnsel, zonder dat die terug te voeren zijn op één leidend beginsel. Een voorbeeld van sterk uiteenlopende opvattingen betreft de betekenis en morele waardering van spotprenten.

Vanheeswijck beschrijft in zijn boek hoe pluralisme tijdens de Renaissance aanzette tot eerste aarzelende pogingen om met andersgelovigen in dialoog te treden. Helaas, zo zet hij uiteen, is pluralisme in Europa een probleem geworden tijdens en na de Reformatie. Verschillende stromingen binnen het christendom hebben elkaar zodanig naar het leven gestaan dat vrede alleen nog mogelijk was door in het politieke bedrijf het geloof erbuiten te laten. Passiviteit hield in dat voortaan politiek werd bedreven zonder in te gaan op rechtvaardigingen die mogelijkerwijs tot religie te herleiden zouden zijn. Deze manier van doen staat bekend als ‘scheiding tussen kerk en staat’. 

Passief pluralisme heeft lange tijd goed gewerkt. Inmiddels is de situatie echter grondig veranderd. Het levensbeschouwelijke landschap is zeer divers geworden. Toch gaan we daarmee om zoals we dat gewend waren en we verwachten van mensen met een niet westerse, niet christelijke achtergrond dat ze doen zoals wij. We vinden het, schrijft Vanheeswijck, “geen probleem dat ze privé hun eigen levensbeschouwing belijden, hoe onbegrijpelijk ons die ook kan voorkomen. Ondertussen confronteren we ons niet met hun levensbeschouwingen, vanuit de in onze ogen nobele visie dat we hen zo geen strobreed in de weg leggen en tegelijkertijd daarmee alle kansen geven in onze samenleving op de beste manier te integreren.” We leren elkaar zodoende niet kennen en zo komt het dat we geen snars begrijpen van gekwetste islamitische gevoelens. 

Onderling onbegrip stelt ons voor de uitdaging van actiefpluralisme, dat zich onderscheidt door nu juist wel in te gaan op levensbeschouwelijke inhouden. De vraag is dan hoe dat moet. Van Vanheeswijck leren we dat actief pluralisme uit twee fasen bestaat. Om te beginnen is het nodig dat we inzicht verwerven in wat het betekent moderne westerling te zijn. Door een honderden jaren durende praktijk van passief pluralisme zijn we namelijk vergeten hoe we vragen kunnen stellen over het ultieme doel van de werkelijkheid. Uit welke bronnen putten wij om deze vragen te beantwoorden? Onderzoek van onze eigen morele bronnen leidt tot bewustzijn van wat waardevol is aan onze cultuur en wat er de tekortkomingen van zijn. In de tweede fase onderzoeken we de morele bronnen van andere culturen met aandacht voor verschillen en gelijkenissen. Vanheeswijck noemt een vijftal kwaliteiten waarover we moeten beschikken voor deze dubbele onderzoekende houding. 1.) Van oordeel zijn dat de kracht van de ene morele bron de kracht van de andere niet hoeft uit te sluiten. 2.) Ons kunnen inleven in de ander. 3.) Leven volgens de centrale ideeën van de eigen levensbeschouwing en vanuit die levenshouding andere levensbeschouwingen willen leren kennen en waarderen. 4.) Bereid zijn de oorspronkelijke eigen houding bij te sturen en de gangbare mening te nuanceren in het besef dat dit niet haaks hoeft te staan op de eigen redenering. 5.) In staat zijn tot afstand nemen van de vrees dat levensbeschouwelijke tegenstellingen onvermijdelijk leiden tot bloedvergieten en in plaats daarvan de tegenstellingen als een intellectuele en spirituele uitdaging durven zien. 

Het pleidooi van Vanheeswijck stelt actief pluralisme als een soort van sociale code voor, namelijk als vijf richtlijnen voor sociale omgang in diversiteit. Hoe vertaalt deze code zich in sociaal-politiek opzicht? Als antwoord op die vraag worden in wat volgt vier mogelijke varianten van pluralisme voorgesteld die aan de orde komen in het boek De kracht van religie in de openbare sfeer. Het is de schriftelijke uitwerking van een in 2009 in New York gevoerd gesprek tussen Jürgen Habermas, Charles Taylor, Judith Butler en Cornel West. Hun gesprek draait om het begrip ‘secularisme’. In een voorwoord bij de vertaling legt Vanheeswijck uit dat dit in het geval van Habermas een positie halverwege passief en actief pluralisme inhoudt en dat Taylor eerder een positie van actief pluralisme vertegenwoordigt. Over de posities van Butler en West als varianten van actief pluralisme schrijft Vanheeswijck niets. Al bij al maakt de inbreng van elk van de hierna gepresenteerde varianten de voorstellen van Vanheeswijck urgenter. Zij maken duidelijk hoe we met elkaar in gesprek zouden moeten zijn wanneer dit ook politieke consequenties heeft. De urgentie dringt zich op doordat in en met hun voorstellen duidelijk wordt dat het geen optie is om je niet op een of andere manier handelend te verhouden tot levensbeschouwelijke diversiteit. In weerwil van diepgaande onderlinge levensbeschouwelijke verschillen zullen er immers algemeen geldige afspraken, regelingen en wetten moeten worden gemaakt.

Habermas, om te beginnen, ziet een publieke sfeer voor zich waarin een liefst zo groot mogelijke diversiteit aan religieuze en niet-religieuze burgers met elkaar een proces van debatteren aangaan. Dit mondt uiteindelijk uit in effectief politiek beleid voor de hele samenleving. Omdat lang niet iedereen religieus is, kan ‘iets diepers’ waarop religieuze mensen zich beroepen niet meeklinken in de taal waarin beleid wordt verwoord. Habermas: “Om van de verscheidenheid aan uitdrukkingen ‘één taal’ te maken moeten alle burgers een extra inspanning doen: de religieuzen moeten accepteren dat hun inbreng wordt ‘vertaald’ naar termen die in formeel overleg inzetbaar zijn en de seculieren moeten zich inspannen in religieuze uitingen te horen wat erin aanwezig is aan inhouden die inzetbaar zijn in formeel overleg.” Zoals Vanheeswijck aangaf, dit is een positie halverwege passief en actief pluralisme omdat Habermas vooronderstelt dat er zoiets bestaat als een algemene menselijke rationaliteit. Als mensen maar lang en geduldig genoeg met elkaar in gesprek blijven, zullen ze tenslotte met behoud van alle diversiteit die scheidt het algemene dat hen verbindt ontdekken.

Taylor verwerpt Habermas’ vooronderstelling van vooraf gegeven, algemeen menselijke, rationaliteit. ‘Vertalen’ van het bijzondere naar het algemene is volgens hem dan ook niet te doen. Hij stelt in plaats daarvan voor dat burgers met elkaar in gesprek zijn om te zoeken naar een bij de actuele samenleving passende uitwerking en toepassing van de drie principes van de moderniteit: vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. Eenieder kan daarbij niet anders dan te spreken zoals hij is. Daarvan maken levensbeschouwelijke achtergronden en bronnen deel uit. Dat is de reden waarom Vanheeswijck hem als actief pluralist typeert. Taylor ziet er geen goede grond voor om in verband met religie aparte protocollen te ontwerpen. Wat religieuze mensen inbrengen, is volgens hem niets bijzonders. Ze verwijzen naar hun morele bronnen en dat is iets wat iedereen doet. Taylor: “je zou een wetgevende clausule ook niet kunnen beginnen met (bijvoorbeeld): ‘overwegende dat Marx aangetoond heeft dat religie opium van het volk is’. Een democratische staat neemt als het goed is wetten aan die de feitelijke overtuigingen van haar burgers weerspiegelen, ongeacht hun levensbeschouwelijke achtergrond. De beslissingen moeten niet zodanig worden verwoord dat aan welke opvatting dan ook daarin voorrang wordt verleend. Dat is niet gemakkelijk, maar wel de onderneming waar de moderne samenleving met al haar diversiteit voor staat”. Hij gelooft dus wel in de mogelijkheid van verwoording die in die zin algemeen is dat het niet het algemene voorbij de diversiteit bereikt, maar een algemeenheid die alle diversiteit insluit.

Butler constateert dat de harmonieuze modellen van Habermas en Taylor niet altijd realiseerbaar zijn. Zo is de betekenis van begrippen in diverse culturen vaak zo verschillend dat ze niet bij elkaar te brengen zijn in iets gezamenlijks. Ze benadert de kwestie tegen de achtergrond van de situatie in Israël/Palestina. Butler: “De publieke sfeer wordt telkens weer gevormd ten koste van uitsluiting: beelden die niet gezien mogen worden, woorden die niet gehoord mogen worden. We kunnen niet kiezen met wie we de aarde samen mogen bewonen.” Dat laatste geldt ook voor de Nederlandse situatie, waarin mensen er in veel gevallen niet voor kiezen kunnen of hun buren Marokkaans, Surinaams, Pools of Nederlands zijn. “Toch”, schrijft Butler,  “is er alleen maar sociaal en politiek leven omdater diversiteit bestaat. Politieke normen en ethische voorschriften komen voort uit het ongekozen karakter van deze manier van cohabitatie.” Butler maakt zichtbaar dat iedereen pas echt wordt ingesloten als de veelheid wordt geëerbiedigd. In deze benadering ligt de nadruk op pluraliteit en niet op een vooronderstelling dat we eigenlijk toch allemaal hetzelfde zijn en ook niet op een streven naar eenheid ondanks diversiteit. Butler stelt pluraliteit voor als een gegeven dat een actieve houding van ons eist. Het alternatief is verdringing of vernietiging. Het laatste, schrijft zij, is helaas vaak de praktijk.

Cornel West spreekt over ‘profetisch christendom’. Hij stelt het vraagstuk van de – in zijn woorden – “multicontextuele publieke ruimte” aan de orde door gebruik te maken van een allegorie met de private ruimte: “Je gaat ’s avonds naar een synagoge en bekijkt dat fascinerende conflict van interpretaties over de Torah. Er is een overkoepelende eensgezindheid over zijn status als openbaring – ondanks intens meningsverschil over wat dit betekent. Hoe kunnen we in dat soort conflict bemiddelen?” Volgens West niet door technocratie die de geur wegneemt van wat stinkt, zoals onder andere niet willen spreken over genocide op de oorspronkelijke bevolking van het grondgebied van de VS en de slavernij van de zwarte bevolking. In al het streven naar bemiddeling moet er ruimte zijn om “mensen te mobiliseren, niveaus van terechte verontwaardiging tegen onrechtvaardigheid voort te brengen, niet rauwe woede tegen personen, maar hoe kunnen we druk uitoefenen op uitoefenaars van de macht?” In een debat is hij moeilijk te plaatsen en dat lijkt ook zijn bedoeling te zijn. Hij noemt zichzelf ‘bluesman van de filosofie en jazzman van de theologie’. Bij hem lijkt de klemtoon eerder op activiteit of zelfs sociaal bewogen activisme te liggen dan op diversiteit.

Terugkerend naar het boek Tolerantie en actief pluralismekan er nu iets gezegd worden over de betekenis van het derde begrip uit de titel: ‘tolerantie’. Het is tegenwoordig niet voldoende om net te doen alsof mensen zich bij hun inbreng aan de publieke sfeer niet uitdrukken in relatie tot hun morele bronnen en achtergronden, aldus Vanheeswijck. ‘Tolerantie’ kan daarom niet langer betekenen dat ‘je mag geloven wat je wilt, zolang je mij er maar niet mee lastig valt’. Butler en West laten zien dat we er elkaar hoe dan ook mee ‘lastig vallen’ of dat in veel gevallen zouden moeten (laten) doen en Habermas en Taylor dringen erop aan elkaar actief ernaar te vragen en over te vertellen met oog op de noodzaak om te komen tot gezamenlijke politiek.

Tot slot: moeten spotprenten over de profeet van islam per se ofwel niet meer gemaakt worden, ofwel dienen moslims ze te accepteren? In lijn met wat Vanheeswijck schrijft zouden we niet per se moeten willen streven naar een van beide uitkomsten. Dit houdt een oproep in tot activiteit op het niveau van onze levensbeschouwing, tot wederzijds actief pluralisme. De oproep van Butler tot cohabitatie gaat daarin het meest ver. In haar betoog bestaat activiteit ook in het tolereren van datgene van de ander dat een verontrustende uitwerking op ons heeft. Een dergelijke activiteit maakt de vierde en vijfde kwaliteit van de dubbele onderzoekende houding van Vanheeswijck, die hierboven zijn opgesomd, tot werkelijke manier van doen.

NB, voor de definiëring van het begrip ‘pluralisme’ deed ik een beroep op Willemsen, Harry (red.), Woordenboek Filosofie, Assen|Maastricht: Van Gorcum, 1992.