zondag 11 oktober 2015

“Reclaiming the streets?” door Pascal Gielen en David Bade. Antwerpen, 15-11-2011. Mijn beleving van de lezing

“Indien je er niets aan vond, vertel dat dan maar gewoon”, of woorden van gelijke strekking kregen wij studenten mee van professor Cools. Het was een van de aanwijzingen hoe een verslag te schrijven over een lezing die we dienden bij te wonen. Liever had de prof dat we dan zouden uiteenzetten waarom we er niets aan vonden dan dat we een plichtmatig stukje zouden produceren. Wel, ik kan u zeggen dat ik op dit moment nog niet weet of ik er iets aan vond. Het is mijn gewoonte om musea, theaters en collegezalen met een naïeve instelling te betreden. Zolang mijn geest open is, is hij ontvankelijk. En er is nog zoveel te leren, zoveel te horen, zoveel te zien, vooral voor mij. Dat bleek wel weer uit het gegeven dat ik vóór 15 november 2011 nog nooit van community art gehoord had. Ik begin dus maar gewoon te schrijven en hopelijk kan ik tegen het einde van dit artikeltje beslissen of ik er nu wel of niet iets aan vond.

Toen ik na afloop van de lezing “Reclaiming the streets?” door Pascal Gielen en David Bade[1] met een medestudent richting gebouw R van de UA wandelde, vroegen we ons af of straattheater, een elektrisch aangedreven draaiorgel en graffiti tot het genre van de community art behoren. Met behulp van de allegorische kompasroos uit het boek van Gielen met “digestief” in het noorden, “allorelationeel” in het oosten, “subversief” in het zuiden en “autorelationeel” in het westen kwamen we er niet uit en dat werd niet veroorzaakt door het ‘community’ gehalte van de door ons gevonden voorbeelden. Het draaiorgel kon, dachten wij, gemakkelijk worden ingedeeld bij de folk art (of folklore, zoals klompendans en kantklossen die Gielen zelf als voorbeelden aanhaalde) in het digestieve noorden, de graffiti zouden we in het zuiden situeren en de meeste vormen van straattheater toch ook wel bij de digestieven. Nee, we leden schipbreuk op de vraag welke community art ‘kunst’ mag heten, dus tot het genre kan worden gerekend op basis van esthetische kwaliteiten. In de colleges hebben we gezien dat de zoektocht naar wat kunst is, die op gang kwam na de uitvinding van foto en film, uiteindelijk is gestrand.
Eigenlijk was het de afgelopen avond nauwelijks over (de vraag naar) kunst gegaan. Eén keer zei Gielen dat hij kritiek heeft op de term “esthetique rélationelle” van Nicolas Bourriaud, omdat volgens hem elk kunstwerk relationeel is. Maar daarover ging het vanavond niet. Ook al is de vraag “wat is kunst?” onbeantwoordbaar, het ‘art-deel’ van community art werd hier wel erg nadrukkelijk onbesproken gelaten en impliciet bekend verondersteld.
Inleidend ging Gielen in op de titel van de lezing: “Reclaiming the streets?”. Hij vertelde dat het vraagteken verwees naar het openen van discussies; dat niets zondermeer voor waar dient te worden aangenomen en dat anderzijds ook niets zomaar moet worden verworpen. Niet nadenken heette geen optie te zijn en sowieso was de vraag aan de orde wat de plaats van kunst in onze cultuur is.

Nu ik dit artikel schrijf, komen er vragen in mij op die ik de leden van het panel niet meer stellen kan. Ik ben bang dat ik er wat al te naïef bij zat. De gelegenheid tot vragen stellen is voorbij. Nu zou ik Pascal Gielen bijvoorbeeld willen vragen waarover de gesprekken van Bourriaud met zijn publiek moesten gaan. Hij wilde immers het kunstwerk gebruiken als aanleiding om met het publiek te spreken en het hoefde daarbij niet per se over politiek te gaan. Zou het – zoals bij Verdonck – zo zijn dat de gesprekken later van het kunstwerk deel uit gingen maken? Ziet Gielen in de uitspraak ‘elk kunstwerk is relationeel’ het kunstwerk als fait accompli, dat wil zeggen als gegeven, als bevroren beeld, als product van de kunst of eerder als levend lichaamsdeel van de kunst? Was hij met andere woorden eerder een kunstbeschouwer uit de stroming waartoe ook Collingwood en Croce behoren, de expressietheorie? In dat geval zou het zo kunnen zijn dat je over en naar aanleiding van het kunstwerk met het publiek kunt spreken zonder dat de kunstenaar zichtbaar wordt. De kunstcreatie vindt immers plaats in de geest van de kunstenaar en de realisering ervan – het kunstwerk – is contingent. Maar heb je het dan over kunst? Volgens een andere theorie – de conceptuele – in elk geval niet. De kunst is de conceptie van het idee en daarmee is het kunstwerk waarover Gielen sprak slechts de uitvoering van het idee. Overigens, gaat het in dat geval nog wel over een kunstwerk of eerder over een medium? En zo zou ik tot mijn belangrijkste vraag aan Gielen komen: gaat het in community art wel om het tot stand brengen van een kunstwerk? Gaat het niet veel eerder om gemeenschap zijn met behulp van expressiemiddelen behalve dan wanneer het gaat om de autorelationele variant, die uiteindelijk inclusief het geregistreerde gemeenschapsgebeuren in het museum terecht komt (cf. de asielzoekers van Verdonck)?

In zijn conclusie zette Gielen op een rij:
·       de praktijken van kunstenaars kunnen interessant zijn om aan sociale opbouw te doen
·       digestieve kunst kan een integrerende rol spelen voor individuele leden van een gemeenschap, met name ingeval van diaspora’s, thuisloosheid en nomadisch bestaan
·       community art kan ‘iets stellen’ tegenover het wilde kapitalisme
·       community art projecten hebben kans van slagen als ze vertrekken vanuit de eigenzinnigheid van de kunstenaar. Hij is dan bezig met stichten van gemeenschap doorheen zijn werk. De gemeenschap is dan het kunstwerk.
·       een kunstenaar die zijn werk start, staat alleen. Argumenteren is cruciaal om anderen te overtuigen van de noodzaak van het werk. Collectiviteit dient te worden opgebouwd
·       kleine gemeenschappen en minderheden kunnen met community art een stem krijgen

Deze punten uit de conclusie van Gielen laten wel zien dat hij niet thuishoort in het rijtje van expressie/ en conceptietheorieën. De kunstenaar zelf speelt in het concept ‘kunstwerk’ een belangrijke rol. Eerder lijkt zijn impliciete kunstopvatting thuis te horen in een communicatietheorie zoals die van Roman Jacobson en zoals Alfredo Jaar die praktiseert. Het sturen van postkaarten of projecteren van beelden op gevels van gebouwen als kunstuiting met als doel een misstand onder de aandacht te brengen, lijkt inderdaad een voorbeeld van community art. Maar zoals we in het college al zagen, is hier de vraag: waar zit in deze theorie het specifiek esthetische?

Het gaat er mij niet om Gielen te rubriceren. Ik ben echter wel op zoek naar de meerwaarde van deze lezing voor mijn inzicht in wat kunstfilosofie is. En mijn antwoord op de vraag of ik er ‘iets aan vond’ of niet zal zeker samenhangen met het gehalte van deze meerwaarde. Welnu, het gaat in de cursus “kunstfilosofie” over beeldende kunst en meer in het bijzonder over de vraag wat daarin het statuut is van het beeld. Hierover ben ik naar aanleiding van de lezing van Pascal Gielen niets wijzer geworden, maar laat ik eens zien of de bijdrage van David
Bade me wat dat betreft meer te bieden had.

Toen David Bade de filmische impressie van zijn project vertoonde, bleek het geluid van slechte kwaliteit te zijn. Hij uitte daarover zijn teleurstelling en dat is begrijpelijk want het was abominabel. Kennelijk maakte het geluid – en dan ging het voornamelijk om muziek – een belangrijk deel uit van de film die onder andere een soort “The making off” vertoonde van een kunstwerk op een plein van Willemstad (Curaçao) dat een raket voorstelde die in de toekomst steenrijke mensen vanaf een basis op hun privé-eilanden in de buurt van Curaçao zou meenemen voor een reisje door de ruimte, terwijl door het geweld van de lancering hun huizen kapot zouden trillen; een fantasie van de jongeren met wie Bade had samengewerkt. De raket was een beeld, de film bevatte een verbeelding van dit beeld, een verbeelding die van meer media gebruik maakte dan alleen van beelden. Je kunt je afvragen hoe het overgekomen zou zijn zonder geluid, als Bade het publiek bijvoorbeeld verzocht zou hebben geen geluid te maken en in stilte te kijken. Zijn teleurstelling over de slechte geluidskwaliteit deed sterk vermoeden dat hij gekozen had voor vertoning met geluid; dat het geluid zo was gekozen dat het een bepaald effect had moeten sorteren of minstens versterken. Een verbeelding van (het maken van) een beeld is daarmee zelf nog niet expliciet een beeld. Laat ik daarom inzoomen op het beeld zelf: de raket of nee, nog verder op het beeld van een racistische politicus van Curaçao die op de raket is afgebeeld als een zittend, boos supermariopoppetje. Ik kan me het beeld niet voor de geest halen en ook op internet heb ik het niet kunnen vinden, maar Bade beschreef het. Is dit beeld een illustratie van relevantie van het beeld of van beelden in de kunst? We hoorden David Bade vertellen dat het poppetje ook iets zegt: ‘No more makamba’s’ (weg met de witten); controversiële woorden die zijn overgeschilderd en opnieuw aangebracht.

Wat is de status van het beeld in een kunstwerk wanneer het wordt aangevuld met andere media zoals geluid en tekst? Bade wil zich niet positioneren en conditioneren binnen een stroming van de beeldende kunst. Dat is voor hem de kern. Niet dat hij naïef wil blijven, maar het gaat hem erom dat hij dicht bij zichzelf blijft. ‘Het moet echt zijn’, zegt hij en ook: ‘het engagement, de behoefte, de drang en – nog zo’n mooi künstlerisch woord – de noodzakelijkheid om naar buiten te treden, om te communiceren, díé moet echt zijn’. Voor hem gaat het in de kunst om communicatie. Hij heeft geen last van vragen als ‘is het wel kunst wat ik aan het doen ben?’ Vanuit zijn optiek noemt hij die vraag zelfs totaal irrelevant. Hij wil bewust direct met zijn publiek communiceren; dat is voor hem noodzakelijk voor het proces van de kunst zelf. Projecten zoals het maken van de raket, maar sowieso het Instituto Buena Bista dat hij heeft opgericht, hebben voor hem een essentie die hij met een geleende term “stille winst” noemt. Hij betoogt: “Ook al zou je hier op een plein een piano neerzetten en een moeilijk stuk van Bartók ten gehore brengen en kinderen zouden het horen en er niets van begrijpen… Ik geloof er heilig in dat er iets blijft hangen. Dat is de toegevoegde waarde van al die projecten die wel echt zijn. Er wordt maakbaarheid gebezigd.” Hiermee reeds, maar met de volgende opmerkingen nog meer, geeft Bade in elk geval een visie op het ‘art-deel’ van community art (hij is niet enthousiast over de term community art). Hij zei: ‘Als het écht kunst is dan zit het er allemaal in: het politieke, de agressie, de liefde… Dat gebeurt maar zelden. Je moet veel proberen en daar ben ik ook mee bezig’.
Een student in de zaal stelde een vraag die dan tenslotte een antwoord opleverde dat iets openbaarde over het statuut van het beeld in community art of toch in elk geval in die van David Bade. Een voorafgaande vraag van deze student betrof de ethiek of het appel aan zoiets als ‘het goede leven’. Bade vertelde hoe de praktijk van zijn kunst en van het Instituto Buena Bista een ethische en maatschappelijk relevante werking had. De vervolgvraag van de student was: ‘Wat is dan de band van al dat ethische met het kunstwerk zelf? Welke waarden toont het, welke herkenning kunnen mensen eraan beleven?’ Het was in antwoord op deze vraag dat Bade vertelde over het supermariopoppetje. Het poppetje in combinatie met de tekst over witte mensen.
Bade vertelde dat de raket uiteindelijk een permanente plaats zal krijgen. Daar vervult het ook een maatschappelijk-ethische functie, maar het ging Bade erom dat hij iets kan neerzetten als ‘herinnering’, dat hij iets kan ‘achterlaten’.

Is dat ook wat de homo sapiëns in Lascaux heeft gedaan? Is dat wat de doden hebben gedaan doordat hun nabestaanden hun witgekalkte schedels hebben bewaard? Maar we weten niet wat “kunst” is. Dus als het statuut van het beeld dat van een ‘menselijk spoor’ is, dan is het dat nog niet noodzakelijk ook in de kunst. Maar goed, Bade geeft een duidelijke indruk van wat kunst voor hem is en die ene opmerking over het beeld  zegt dus iets over het beeld in zijn kunst. Hij is van mening dat hij wel degelijk met kunst bezig is. Hij preekt in zijn kunst. Bade is een “preacher” en zijn kunst een manier om zijn boodschap te verkondigen. En dit nu, deze boodschap wil hij bestendigen. De conclusie lijkt me gerechtvaardigd dat het statuut van het beeld in de kunst van David Bade die is van medium dat de herinnering aan zijn boodschap draagt.

Vond ik er iets aan, aan die lezing? Wel, als het gaat over het gemeenschapskarakter van community art of zelfs min of meer de vraag of kunst deze rol wel zou moeten (willen) vervullen dan moet ik natuurlijk zeggen dat het daar in onze cursus kunstfilosofie niet over gaat, maar het zou een beetje flauw zijn indien ik het daarbij zou laten. Nee, ook deze vraag zelf werd nauwelijks uitgediept. Het bleef bij de presentatie van het sociologische en dus beschrijvende en rubricerende boek van Gielen met daarbij een illustratief voorbeeld van community art door een beeldend kunstenaar en een door een toneelkunstenaar. Geen vraag als: ‘is autistische kunst ook in orde?’ of ‘is het überhaupt mogelijk om kunst te maken die niet een beroep doet op de community? of ‘moet kunst per definitie vragen oproepen bij het publiek’? of (tenslotte als laatste voorbeeld) ‘wat is eigenlijk de bron van kunst of creatie als het niet een kanttekening bij het bestaande is en welke functie heeft zo’n kanttekening als het niet een of ander beroep op de gemeenschap met zich brengt?’ Eerlijk gezegd vond ik het al met al een beetje een slappe en oppervlakkige bedoening. Het vuur voor community art is bij mij niet gaan branden. Zou dat gebeurd zijn, dan zou ik er niet te zwaar aan tillen dat de relevantie van de lezing met onze cursus kunstfilosofie slechts met grote moeite te ontwaren is. David Bade vond ik heel echt over komen; hoe later op de avond, hoe spannender zijn inbreng werd. Maar of kunst de straten terug op moet eisen? Misschien moet ik eens een keer deelnemen aan een community art project vooraleer ik deze vraag positief dan wel negatief beantwoorden kan. Als ik ‘community art’ intyp op google, krijg ik links van lopende projecten in Nederland waaruit ik zou kunnen kiezen. Of een paar weken naar Curaçao, dat zou me ook wel wat lijken.



[1] en Bart van Nuffelen over toneel, maar zijn bijdrage laat ik hier onbesproken omdat het bij hem helemaal niet over beeldende kunst en zeker niet over het statuut van het beeld daarin ging

Geen opmerkingen: