Dit artikel is mijn persoonlijke verwerking van- en commentaar op het artikel "Solidariteit of objectiviteit?" van Richard Rorty. Zie voor de samenvatting in het Nederlands elders op dit blog.
Tegen godsgelovigen wordt door atheïsten
vaak stemming gemaakt. Ze worden afgeschilderd als Middeleeuws, als
verstandeloos en ze worden niet voor vol aangezien. Tijdens het Darwinjaar
laaiden twistgesprekken tussen creationisten en evolutionisten hoog op. Ook direct
na het bloedbad bij Charlie Hebdo, rondom berichten over weigerambtenaren en toen
misbruikschandalen binnen de katholieke kerk het nieuws beheersten, werd de
sfeer op internetfora alsmaar vijandiger. Atheïsten zien zichzelf in dat soort
gesprekken tegenover godsgelovigen juist als rationeel, waarbij ze zich op ‘De
Wetenschap’ beroepen. In dit opzicht kunnen we twee verschillende ‘geloven’
onderscheiden: het geloof in kennis door goddelijke openbaring van ‘gelovigen’ enerzijds
en het geloof van ‘rationelen’ in kennis van De Waarheid anderzijds. Het gaat
in de twistgesprekken uiteindelijk steeds om de zin van het leven. Maar hoeveel
zin heeft het om te doen alsof je De Waarheid wetenschappelijk in pacht hebt?
Het is helemaal niet mogelijk om langs
rationele wegen of met wetenschappelijke werkwijzen uit te komen bij kennis als
‘altijd-overal-voor-iedereen-onder-dezelfde-omstandigheden-geldige-waarheid’ aangaande
de zin van het leven; laten we dit ‘objectieve waarheid’ noemen. Rationelen
beschikken niet over kennis van objectieve waarheid die de mensheid leidt naar afdoende,
positieve, antwoorden op vragen naar de zin van het leven. Hun nadenken is in
dat opzicht niet verder gevorderd dan het geloof van gelovigen. Zeker, het is
waar dat iemand bijvoorbeeld op basis van wetenschappelijke kennis kan weerleggen
dat van alle diersoorten op de Ark van Noach er één paartje de Zondvloed
overleefde. Maar daar ontken je alleen iets mee, terwijl het geen kennis van
feiten oplevert. Wat levert het op om allerlei ‘geloofsfeitjes’ te ontmaskeren
als fantasieën? Mocht het de bedoeling zijn gelovigen van hun geloof af te
helpen, dan kunnen de povere resultaten van dergelijke weerleggingen niet echt
als aanmoediging gelden om ermee door te gaan. Het levert de rationelen natuurlijk
wel íéts op om gelovigen te bestempelen als gevangenen van onwetendheid of als
blinden en ga zo maar door, namelijk de onderlinge triomf van ‘zie je wel dat
wij gelijk hebben’. In de relatie met de bestreden gelovigen levert het gelijkhebberij
over en weer op, die vaak uitloopt op gekwetstheid, haat en nijd en helaas niet
zelden ook op lichamelijk geweld, schietpartijen en zelfmoordaanslagen, niet
alleen maar door gelovigen. Denk bijvoorbeeld maar eens aan antireligieuze
terreur in stalinistisch Rusland en onder aanvoering van Mao in China.
Rationelen geloven dat
wetenschappelijke kennis algemeen geldig is en leidt tot onweerlegbare antwoorden
op alle vragen, dus ook op zinvragen. Het zoeken naar objectieve waarheid is sinds
Plato een rationele bezigheid en sinds de verlichting geldt de eis van
wetenschappelijkheid. Tegenwoordig is het zo dat alle academische disciplines
gemodelleerd dienen te worden naar de werkwijze van de natuurwetenschappen. Maar
er kan door wetenschappen niets gezegd worden over wat buiten het eigen
onderzoeksgebied aan de orde is, en al helemaal niet over de zin van het leven.
Als het over de zin van het
leven gaat, zien we dus twee soorten gelovers die er allebei niet in slagen om
hun geloof te baseren op objectieve waarheid over alles, terwijl ze er ook
allebei vanuit gaan, dat hun geloof wel degelijk is terug te voeren op
objectieve waarheid over alles en vooral ook dat ze van die waarheid kennis
(kunnen) hebben. Het lijkt in plaats daarvan vruchtbaarder om zingeving in
verband te brengen met solidariteit, zoals ook de filosoof Richard Rorty heeft
gedaan.
Met ‘solidariteit’ bedoelt
hij dat hij wil bijdragen aan gemeenschap van mensen. Beter gaan we op zoek
naar gemeenschappelijke opvattingen dan naar splijtende verschillen. Andere
overtuigingen zouden we moeten toetsen door na te gaan of ze in het netwerk van
de eigen overtuigingen kunnen worden ingevlochten. Maar is het eigen netwerk
niet gewoon de zoveelste persoonlijke levensbeschouwing en hoe bepaal je welke
opvattingen in aanmerking komen om in het eigen netwerk te worden ingevlochten?
Het antwoord op deze vragen is: nee, het gaat niet om een louter persoonlijke
levensbeschouwing en met een pragmatische houding kan helder worden
onderscheiden welke opvattingen wel of niet van waarde zijn. Een pragmatist
neemt opvattingen voor waar aan als die solidariteit bevorderen. Zoeken naar
kennis van objectieve waarheid moeten we vervangen door de vraag hoe we
solidair kunnen zijn. Dat brengt ons bij het mooie en hoopgevende deel van dit
betoog.
Wij hebben het grote geluk
deel uit te maken van een samenleving waarin zich in de loop van enkele
duizenden jaren allerlei tradities en instellingen hebben ontwikkeld, welke het
criterium van solidariteit inderdaad bevorderen. Deze samenleving is de
ontkerkelijkte gemeenschap van democratischgezinde Westerlingen en zij is het
vertrekpunt van pragmatisten. Het is een gemeenschap die het mogelijk maakt dat
in een parlement onkerkelijke liberalen en staatkundig gereformeerden op punten
tot samenwerking komen, en voor het overige op een fatsoenlijke manier over hun
verschillen van mening discussiëren. In deze samenleving zijn godsdienst en
staat gescheiden en we oefenen ons er al eeuwenlang in verdraagzaamheid.
Gewoonten als vrij onderzoek, christelijke dienst aan de naaste en
Verlichtingswetenschap hebben er bijgedragen aan solidariteit. De pragmatist
kiest voor de samenleving waarvan hij deel uitmaakt, omdat hij gelooft dat ons
samenlevingsmodel meer dan andere modellen solidariteit ten goede komt. In die
samenleving is alles vatbaar voor kritiek, terwijl niet alles er gerechtvaardigd
kan worden.
Atheïsten die geloven in absolute waarheid
– in dit betoog vanwege het gemak ‘rationelen’ genoemd – kunnen maar moeilijk
verklaren waarom anderen het niet met ze eens zijn. Het zou best kunnen dat dit
ook niet te verklaren is. Waarom
zouden we niet simpelweg proberen het te accepteren? Ons samenlevingsmodel
biedt voldoende houvast om te kunnen uitmaken wat goed is om in te geloven en
wat niet. Daar is geen objectieve waarheid voor nodig en we mogen hopen dat er
inmiddels genoeg gezegd is om duidelijk te maken dat twistgesprekken over niet
bestaande waarheid en stemmingmakerij tegen gelovigen solidariteit niet ten
goede komen. Laten we in plaats daarvan bijdragen aan onze ontkerkelijkte gemeenschap
van democratischgezinde Westerlingen, ieder vanuit wat hij of zij vanuit zijn
of haar eigen waarheid te bieden heeft.
Tegen godsgelovigen wordt door atheïsten vaak stemming gemaakt. Ze worden afgeschilderd als Middeleeuws, als verstandeloos en ze worden niet voor vol aangezien. Tijdens het Darwinjaar laaiden twistgesprekken tussen creationisten en evolutionisten hoog op. Ook direct na het bloedbad bij Charlie Hebdo, rondom berichten over weigerambtenaren en toen misbruikschandalen binnen de katholieke kerk het nieuws beheersten, werd de sfeer op internetfora alsmaar vijandiger. Atheïsten zien zichzelf in dat soort gesprekken tegenover godsgelovigen juist als rationeel, waarbij ze zich op ‘De Wetenschap’ beroepen. In dit opzicht kunnen we twee verschillende ‘geloven’ onderscheiden: het geloof in kennis door goddelijke openbaring van ‘gelovigen’ enerzijds en het geloof van ‘rationelen’ in kennis van De Waarheid anderzijds. Het gaat in de twistgesprekken uiteindelijk steeds om de zin van het leven. Maar hoeveel zin heeft het om te doen alsof je De Waarheid wetenschappelijk in pacht hebt?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten